75 jaar na VE-day, het einde van de Tweede Wereldoorlog
Via deze link krijg je een overzicht van alle ’75 jaar geleden’-artikels
Vanavond sluiten we een bijzondere herdenkingsperiode af. Zo vaak hebben we nagedacht over wat er exact 75 jaar geleden gebeurde tijdens de Tweede Wereldoorlog, van de herdenking van de meidagen van 1940 in 2015 tot de bevrijdingsevenementen afgelopen jaar. En ja, 8 mei zou een officiële herdenkingsdag mogen worden in België. We zijn het aan de oorlogsslachtoffers en de getuigen verschuldigd. Maar dan graag een gepaste herinneringsdag, waarbij we net als op 11 november stilstaan bij bittere realiteit van oorlog, vandaag en vroeger. Graag snel, nu zij die het hebben meegemaakt nog leven…
Op initiatief van War Heritage Institute herdenken we vanavond om 23.01 uur, exact 75 jaar na het oorlogseinde in Europa. Arnout Hauben riep op om een kaarsje te branden bij een foto van een oorlogsslachtoffer of een held. Je kan je aanwezigheid delen via Facebook (deze link). Uiteraard doe ik ook mee.
Ik heb lang nagedacht… Het zou gepast zijn om een laatste keer voor onze verhuis (naar Mortsel) de Kontichse Maria Colliers te herdenken. Zij woonde hier twee huizen verder en kwam op 5 april 1943 om in het bombardement op Mortsel. Amper twaalf jaar…
Een held? Uiteraard denk ik aan Eva Fastag en Louis Boeckmans, beiden moedige verzetslieden die te veel moesten opofferen voor hun vrijheidsstrijd. Een dappere verteller is in mijn ogen ook een held. Dus waarom geen foto van Robert Steppe, die Cinema Rex overleefde? Of van Karel Dasseville, met wie ik samen zijn biografie optekende? Walter Schamp, die mee aan de basis lag van de vzw 5 april 1943? Mijn grootnonkel Walter Van Broekhoven, die mee met tienduizenden andere jongens als CRAB naar Zuid-Frankrijk vluchtte in mei 1940?
Toen besefte ik dat er nog één iemand was die ik als mijn held zou kunnen herdenken: mijn bompa, Roger Depuydt, overleden toen ik geschiedenis studeerde in Leuven. Hij maakte de Tweede Wereldoorlog mee als jonge gast en raakte als oude man bezeten door de literatuur erover. Hoe graag had hij al mijn boeken verslonden… Hij was samen met mijn andere grootouders een hoofdpersonage van mijn boek Zo was onze oorlog. Hoe veel hij over den oorlog vertelde, zo weinig liet hij los over zijn eigen verhaal. Enkel iets over een brug in Nederland, waar hij in 1945 als soldaat door de Duitsers beschoten was. Meer wist ik niet.

Het verhaal van mijn grootvader
Via familieleden probeer ik zijn oorlogsverhaal opnieuw bij elkaar te puzzelen. Maar vooral in zijn zorgzaam bijgehouden archief vind ik de onbetwistbare bewijzen dat hij de oorlog van op de eerste rij heeft meegemaakt. Wanneer ik een voet binnen zet in de oude bureaukamer van bompa in het West-Vlaamse Gistel, voel ik meteen dat het verleden hier nog hangt. Rond me zie ik vergeeld papier, zwarte mappen, samengerolde posters en kartonnen dozen, netjes op elkaar gestapeld in de klassieke bruine kasten. Centraal prijkt een bureau, eveneens met archiefstukken bedekt. Op de zware, met leder beklede stoel heeft al jaren niemand meer gezeten. Wanneer ik begin te bladeren in de kaften, is het alsof mijn bompa gewild heeft dat ik na zijn dood zijn papieren herinneringen zou vinden.

Boven op een kast staat een kader met een kaart van de Slag om Arnhem, getekend door een van zijn strijdmakkers. In een van zijn archiefkasten vind ik een goudgeel, aan de randen verroest sigarendoosje. De geur van sigaren is vervlogen: het ruikt stoffig en ijzerachtig als ik het voorzichtig open. Mijn oog valt meteen op de in plastic verpakte band van het Rode Kruis en de talrijke herdenkingsmedailles. Mijn grootvader moet een oorlogsheld geweest zijn, denk ik bij het vinden van zo’n schat. Hij was duidelijk trots op zijn aandeel in het bevrijdingsoffensief. Hij speldde de eretekens op bij elke oorlogsherdenking, als relieken van een tijd die nooit vergeten mocht worden.
Bompa was veertien jaar toen op 10 mei 1940 de Duitsers België binnenvielen. Zijn oorlog begon met het verwonderd gapen naar alle militaire bewegingen. De voorspellingen van zijn nonkels die in 14-18 in de loopgraven hadden gezeten, werden realiteit. Nooit zou hij toegeven aan de Duitse overmacht, maar wat kon hij als veertienjarige doen? De bezetting confronteerde hem al snel met de gevolgen van de echte oorlog. Hij verbaasde zich erover hoe snel de mensen vrede namen met de Duitse overheersing. Zijn vader ging opnieuw werken, het openbare leven in het West-Vlaamse Gistel werd hervat en de vluchtelingen keerden met mondjesmaat terug. En Roger zette na de vakantie zijn middelbare studies in Leuven verder.

In het medailledoosje van mijn grootvader herken ik een ereteken van de gewapende weerstand ’40-’45. Toch was hij geen actieve verzetsstrijder tijdens de bezetting. Hij kreeg de erkenning na zijn dienst als vrijwilliger bij de bevrijdingsbrigade in ’45, vandaag exact 75 jaar geleden… In Leuven gedroeg mijn bompa zich wel graag als een Belgicist en liet hij zich omringen door anti-Duitse patriotten, maar hun verzet bleef passief.
Mijn grootvader vertelde na de oorlog hoe hij met zijn vader zilverwerk en kunstvoorwerpen in de tuin begroef zodat de ingekwartierde Duitsers er niet mee aan de haal konden. Zich verzetten tegen de soldaten was zinloos, Roger had geen keuze: hij moest hen als medebewoners dulden. Maar het gezin liet zich niet doen. Stiekem verstopten ze een radiotoestel achter het Mariabeeld in de kapel, die – net als het naburige café waar ze later hun noodverblijf hadden – trots familiebezit was. Regelmatig slopen ze met enkele buren tot achter in de kapel en luisterden ze naar Radio Londen. Elk woord op de moeilijk te ontvangen Engelse post werd druk besproken en geanalyseerd. Als de Belgische uitzendingen weerklonken, werd het muisstil… en dan de krakende woorden van Jan Moedwil: ‘Wij doen ons best, zonder erop te boffen, toch krijgen we ze wel, de moffen!’
Mijn grootvader leefde dus met de vijand in huis. Omdat hun woning in de Sint-Jansgasthuisstraat een van de grootste was van Gistel, kwam de bezetter al in de zomer van 1940 aankloppen om enkele kamers op te eisen als logement. Al die Duitsers bij zijn jonge kinderen, dat zag vader Maurice niet zitten. Maar de bezetters lieten hem geen keuze. Op het bureau van mijn grootvader vind ik bundels volgestopt met afbrokkelend papier. Als ik ze voorzichtig openvouw, merk ik dat het de schadedossiers zijn die mijn overgrootvader liet opstellen in september 1944. De ingekwartierde soldaten gedroegen zich allesbehalve netjes. Ik lees hoe ze op 11 maart 1942 bezit namen van een dik wollen tapijt en een ‘bureelpupiter’. Een kleine maand later eisten ze ook de eettafel, een sofa, twee stoelen en twee zetels op. Wat later werd de eettafel uit de veranda meegenomen. Op 29 november 1942 mat de vader van Roger de schade op die de ingekwartierde soldaten hadden aangericht: twee ‘hofstoelen’ gebroken, een tapijt vernietigd, de trapbekleding afgesleten door het heen en weer lopen van officieren en als grootste schande in de kamer waar een van de officieren verbleef: ‘de waterpot en lavabo gebroken’. De inkwartiering had mijn overgrootvader een kleine 11.000 frank gekost.

Op 26 april 1943 veranderde het leven van mijn zeventienjarige grootvader voorgoed. Zijn vader kreeg de kille boodschap dat de woning volledig door de Wehrmacht werd opgeëist. Het Duitse leger gaf hen drie dagen om het huis te verlaten. Met heel hun hebben en houden verhuisden ze naar een leegstaand café van de familie in de Tempelhofstraat. Dat was een bittere vernedering. De ontmanteling van hun brouwerij tijdens de Duitse koperjacht in ’14-’18 lag nog vers in het geheugen, de schade van de luchtaanvallen in de nacht van 27 op 28 mei 1940 was nog maar net hersteld en nu moesten ze het hele gebouw afstaan aan de vijand. Er zat niets anders op dan een benauwend leven in het café. Met behulp van meubels deelden ze de grote zaal op in verschillende ‘kamers’ om zo wat privacy te creëren. Toen Roger in september 1944 hun woning weer betrad, was de schade niet te overzien. Ook daarvan liet zijn vader een schadedossier opstellen, dat ik terugvind in het archief van mijn grootvader. De schade werd geschat op 22.000 frank: een klein fortuin. Mijn overgrootvader liet alle details optekenen: dakpannen lagen scheef, het behangpapier was bevuild of afgescheurd, deuren waren gebarsten, het koper en zink waren overal weggehaald, ruiten lagen aan diggelen, elektrische leidingen waren afgerukt, de wc-pot hing in stukken uit elkaar en in de tuin waren er een diepe schuilplaats en maar liefst elf smalle loopgrachten gegraven.

In de lente van 1944 zat mijn bompa in zijn laatste jaar of ‘de eerste moderne’ van het Heilig Drievuldigheidscollege op de Grote Markt van Leuven. In de nacht van 11 op 12 mei werd de studentenstad door de Canadezen gebombardeerd. Er viel maar liefst 246 doden. In het archief van mijn grootvader vind ik in een oude map een overzicht van zijn onderwijsloopbaan, waarin hij schreef: ‘Hoofdgebouw vooraan en linker deel klaslokalen en slaapkamers, waaronder de mijne, volledig vernield en uitgebrand. De studenten hadden sinds enkele dagen voor 12 mei 1944 vakantie: de paters-jozefieten waren verwittigd dat er een bombardement zou plaatsvinden.’ Hadden de leraars van mijn grootvader het gevaar voorspeld? Het is niet duidelijk of Roger ook uit voorzorg naar huis mocht gaan. Dat doet novice Karel wel vermoeden: ‘We wisten dat ze Leuven zouden bombarderen. Daarom klommen wij op zolder om te kijken. Hoe we dat wisten, weet ik niet. Was het door de verkenners die ervoor boven de stad vlogen? Of door de lichtkogels die ze smeten om het doelwit te markeren?’ Wat als de paters van het jozefietenklooster aan de Oude Markt niet zo alert hadden gereageerd? Was mijn grootvader dan in zijn slaap verrast door het bommengeweld? Eén ding stond vast: Roger kon niet meer terug naar zijn school. De ramp ontnam hem ook zijn grootste droom: hij heeft zijn middelbare studies nooit afgemaakt.
Mijn bompa was net negentien geworden toen de bevrijders op 7 september 1944 Gistel binnenreden. Het waren de Canadezen, dezelfden die Leuven hadden gebombardeerd. Toch was hij gelukkig: de hatelijke bezetting was voorgoed voorbij. Maar tegelijkertijd was hij verbitterd: zijn studies afgelopen, hun huis vernield, de Duitsers nog niet verslagen… Hij wilde iets doen.
Toen ik geboren werd, was bompa net geen 60 jaar oud. Hij werd mijn peter. Achttien jaar later ging ik net als hij studeren in Leuven. Hij glom van trots. Ik wist wel dat hij van alles had meegemaakt tijdens de oorlog. Iets met die brug in Nijmegen, maar wat… Dat ontdek ik pas jaren nadat hij is overleden. Hij stierf in 2005. Ik heb nog even met hem gebeld die laatste avond. Hij wenste me succes met mijn examen de volgende dag. Het was een dinsdag, geloof ik. Woensdag, pas na het afleggen van het proefwerk, liet mijn mama weten dat hij ’s nachts was overleden. Mijn wereld stond even stil. Bompa… Net geen tachtig jaar oud.
Jaren later vind ik tussen de papieren van mijn grootvader een bruingeel geworden schriftje getiteld S.O. Book 1361⁄2. In zwarte inkt staat er ‘Memorandum 1 Belgische Brigade “Bevrijding” en “R. Depuydt 14230”’. Als ik het open, besef ik dat voor mij het document ligt waar ik al jaren naar op zoek ben. Mijn grootvader had het weggestopt, het bestaan ervan verzwegen en toch had hij het gekoesterd als intieme herinnering: een dagboekje.
Eindelijk lees ik de oorlog in zijn woorden: ‘Na verscheidene dagen na te denken meld ik me eindelijk aan als vrijwilliger op de 14 november 1944 in het Werfbureel n°1 Burgplaats te Brugge. Ik verlaat gelukkig en toch wantrouwend het bureel.’ Ik lees hoe zenuwachtig mijn grootvader was nadat hij zich had aangemeld: ‘Zovelen zijn al weg en ik vertoef immer thuis.’ Hij twijfelde of zijn soldatencarrière wel zou starten. Hij leek de hoop al te hebben opgegeven, toen hij bij het verlaten van hun huis een rijkswachter tegen het lijf liep: ‘Daar is het oproepingsbevel! De 29ste december moet ik op de marktplaats te Sint-Niklaas zijn. Om zeker niet te laat te zijn, vertrek ik van huis op de koude morgen van 28 december.’ Roger bracht de nacht door bij een kennis en stond de volgende middag klaar om de oorlog van dichtbij te beleven. ‘We worden per dertig in een troepentransportwagon naar Temse gevoerd, waar we eerst landen in een fabriek. Rond vier uur horen we al een V1 in razende vlucht.’ Roger verbaasde zich erover dat ze niet als helden werden onthaald. Het duurde lang voor een officier hen eindelijk naar een logeerplaats in een schoollokaal bracht. ‘We spreiden het stro, dat opgestapeld ligt, op de grond uit. De foerier brengt ons vier dekens, een paar gamellen, lepel, vork en mes. En nu slapen. Het comfort van thuis is er niet meer.’
Nieuwjaar 1945, de langverwachte dag: ‘We ontvangen onze tenue. We zijn soldaat. We zijn nog bleu, maar wacht maar: over drie maanden…’

Twee dagen later startte zijn training: ‘We moeten leren marcheren, draaien, keren, alles gelijk.’ Hij noteerde plechtig de hoogtepunten van zijn opleiding: zijn eerste verlofbrief op 6 januari – ‘het is kort maar toch zijn we gelukkig’, de ontvangst van zijn geweer op 17 januari – ‘presenteert geweer, schoudert geweer!’, 19 januari zijn eerste soldij – 180 frank, 2 februari een eerste granaat – ‘wat een schrik’, 8 februari ‘eerste tien kogels met de stengun’ en twee dagen later schoot hij met een piot – ‘wat een brutaal stuk, het rukt u bijna de schouders uiteen’. Zijn eerste instructies liepen ten einde en hij vernam dat hij was ingedeeld bij het Field Ambulance. Op 10 februari trok zijn compagnie weg uit Temse richting Nieuwkerken-Waas, waar Roger zijn verdere opleiding voor water duty kreeg. De plannen voor een missie in Nederland dreven de spanning op. Spoedig zou Roger de levensbelangrijke waterbevoorrading aan het front mogen verzekeren. Op 7 april noteerde hij in zijn dagboek dat ze eindelijk zouden vertrekken: ‘Bevel alles in te pakken en alles gereed te zetten. De 8ste ontpakking. Geen vertrek, beslissing welke ontmoediging teweegbrengt bij ons.’
De voor hem tergend lange opleiding en het uitgestelde vertrek frustreerden bompa. Hij zag de oorlog voorbijgaan, zonder dat hij er een rol in had gespeeld. Tot zijn grote opluchting konden ze op 16 april 1945 dan toch oprukken. De oorlog van mijn grootvader was eindelijk begonnen: ‘We brengen de nacht door in een weide over de grote brug van Nijmegen waarvoor zovelen hun leven hebben gegeven.’ De dag daarop trokken ze Valburg binnen, waar ze zich installeerden in verlaten woningen. Op 18 april beleefde Roger het avontuur waarover hij later vol trots zou vertellen: ‘Ik vertrek naar Nijmegen om water. Als we terugkomen, vinden we de keuken in vuur en vlam. We trekken verder om water te brengen aan onze mannen die aan het front liggen. We rijden op de dijk die de twee tegenstrevers scheidt. We trekken ons rap terug en gaan naar de diepte van de dijk. Ik kom dus willens nillens in de eerste lijn aan. Churchmans en andere zware tanks staan hier en daar verspreid, en soms wel langs de weg om hun gebrul aan de vijand te laten horen. Elke dag moet ik twee- tot driemaal naar Nijmegen om water te halen.’
Mijn grootvader was niet de enige die tot ver in 1945 moest wachten tot de oorlog voorbij was. Op 7 mei 1945 vernam hij dat de strijd gestaakt werd: ‘Eindelijk heeft ze zich overgegeven, die verdoemde nazibende, voor wie we vier jaren hebben moeten lijden en voor wie we de wapens opgenomen hebben. Adieu Adolf Hitler en uw droom “das Reich muss grösser sein”. Wie laatst lacht, best lacht. De 8ste mei 1945 is de V-dag voor Europa, nu gaan onze ogen naar het Verre Oosten, waar een fanatiek volk zijn overheersing wil doen gelden.’ Een week later verliet zijn compagnie Valburg om Duitsland binnen te trekken. ‘We gaan naar de bezetting’, schreef mijn grootvader. In Rheine stond hij nog steeds in voor de waterbevoorrading: ‘We krijgen terug een leven van parade. Nu moet ik maar één, hoogstens twee keer per dag om water. Gelukkig is het een stad en hebben we er een cinema en kantine die de avonden wat beter doen voorbijgaan. We bezetten er een fabriek die zogezegd geen schade bekomen heeft.’ Op 29 mei werden ze overgeplaatst naar Albersloh: ‘Hier doen we om zo te zeggen onze bezetting. Eerst doe ik er dienst als water duty. Later stelt men me aan in ration stores. Daar word ik buitengezet, zogezegd omdat ik niet het volledige rantsoen heb geschonken aan de mess van de onderofficieren en omdat ik enkele malen niet op de orders ben verschenen.’

Het werd een saaie zomer, de oorlog sleepte aan. Zijn taak als bevoorrader stond in schril contrast met de heldhaftige verhalen van de geallieerde soldaten. In Albersloh hoorde Roger over de strijd bij Japan, over de atoombommen in augustus en het einde van de oorlog in september. Maar hij zat nog steeds in Duitsland, samen met duizenden anderen. ‘Na een belachelijke bezetting vol komedie, waarover ik liever niet spreek of schrijf, gaan we the army verlaten’, schreef een vriend aan Roger. ‘Zonder spijt of wroeging terug in het heerlijke burgerleven.’ Eind december liep het brigadeleven van mijn grootvader op zijn einde.
Hoe hij zich voelde, liet hij niet verstaan. Maar in een brief van een andere vriend lees ik hoe het misschien voor mijn grootvader moet zijn geweest: ‘Zoals zoveel anderen was ik als oorlogsvrijwilliger naar het leger gekomen met een hart als een krentenbrood en een ijzeren wil om te vechten tegen al wat naar nazi’s rook, tot ik erbij doodviel. Onze weerstand onder de bezetting moest daar zijn voleindiging vinden: ergens aan het onmetelijke front, in een stuk loopgracht. Helaas, driedubbele, wat zeg ik, honderddubbele vernedering. Ze hebben onze vechtkoorts genezen met rapport- en arrestpillen. Met tranen in de ogen zagen we onze geliefde schietstok, die we zes volle weken gepoetst en geblonken hadden, als een stuk van onze ziel, verdwijnen in de klauwen van een magazijnier. We werden als bannelingen in een camion gestopt en naar het hol der duvels te Nieuwkerken gevoerd. Daar hebben we acht lange weken gesleten, als echte galeiboeven, toegesnauwd door een ontaarde, halfgekke, hemeltergende eerste piet, een gewezen legionair. Lucifer hebbe zijne zwarte spokenziel, en Belzebub make frietvet van zijn lelijke varkenskop. We stonden op wacht met een stok, ja, ik zeg wel: een stok! O, ongehoorde verkrachting van onze edele vechtlust. Het vaderland weigerde ons een geweer, ze hebben ons een stok gegeven. Een ogenblik slechts meende ik te herleven: in Holland. Voor ons lag de vijand, en we hoopten op een gebeurtenis die ons midden in de strijd zou brengen. Ik aarzel niet te bekennen dat ik op dit ogenblik een doorbraak van de moffen zou gewenst hebben, om mijn onstuimige vechtersgaven te bewijzen. Slechts één woord en we zouden als briesende leeuwen op de verschrikte SS’ers zijn afgestormd en ze onder onze vuisten tot gruis geslagen hebben. Dan kwam de bezetting en weer begon die lamlendige parade en dril. Nu heb ik nog slechts één hoop: demobilisatie.’


Toen mijn grootvader begin 1946 zijn militaire dienst afsloot, was de oorlog al een half jaar ten einde. Roger had meegevochten voor onze vrijheid. Hij had net zoals zijn ouders een wereldoorlog overleefd. Zijn ervaringen lieten hem nooit meer los. Mijn grootvader verslond stapels oorlogsboeken. Hij bezocht Breendonk, kerkhoven en herdenkingsmonumenten. Het waren voor hem sacrale momenten. Maar wat moest hij zich zelf herinneren? De vernederende Duitse bezetting en de opeising van hun huis? Of de verwoesting van zijn studentenkot door geallieerde vliegtuigen en zijn belevenissen als soldaat? De dagelijkse sleur van rantsoenzegels, verduistering en verordeningen aan de muur? Of de nachtmerries waarover verplicht tewerkgestelden, krijgsgevangenen en Holocaustslachtoffers bij hun terugkeer vertelden?
Toen hij stierf, bleef alleen zijn geschiedenis over, die wachtte tot ik ze zou onderzoeken. In de vergeelde papieren, verborgen in tientallen zwarte kaften, ontdek ik zijn verhaal. Soms vang ik een persoonlijke herinnering op, tussen de regels die hij neerpende. Nooit begreep ik beter wat een oude stapel papier kan betekenen. Als ik ze meeneem naar huis om er een boek over te schrijven, laat één gedachte me niet los: onder mijn arm zit het verhaal van mijn grootvader. Het lezen van de documenten die hij achterliet, is als het interview dat ik nooit van hem heb kunnen afnemen.
Vanavond denk ik aan jou, bompa. Hoe je daar 75 jaar geleden in uniform stond en met verbijstering vernam dat de oorlog voorbij was, nog voor je goed en wel had kunnen meevechten. We’ll meet again, bompa. Zoals in het liedje van Vera Lynn. Ooit, some day, maar nu al in de verhalen.

Bedankt om het zo mooi te omschrijven en de gedachtenis aan mijn vader te eren
Hartelijk dank
Prettge verhuis
Zeer aangrijpend geschreven. Prachtig. Proficiat!
Wat een beklijvend verhaal, Pieter! Iets om te koesteren en nooit te vergeten. Jouw grootvader was trouwens even oud als mijn vader. Ook hij kon zijn studies in Gent niet afwerken, en moest aan de leeftijd van 16 jaar aan de slag. Welgemeende dank om dit met ons te delen.
slechts enkele jaren jonger dan je grootvader heb ik je tekst met aandacht en … kennis gelezen. dank
“de puydt” ik meen dat ik Diksmuide een dame, naamgenoot, zich zeer inzet voor patriottisch verleden
F. Ph