Klik hier voor meer info over het boek ‘Van onze jongens geen nieuws’
CRAB’s is een verzamelnaam voor de Belgische jongens van de rekruteringsreserve die aan het begin van de Tweede Wereldoorlog door de Belgische overheid werden bevolen om te evacueren naar het westen van het land en later naar Frankrijk. Het ging om alle mannen van 16 tot 35 jaar die om allerlei redenen nog geen legerdienst hadden volbracht en dus nog niet gemobiliseerd waren. Hun aantal wordt geschat op meer dan 300.000.
Het letterwoord is gebaseerd op de afkorting voor de verzamelcentra in Zuid-Frankrijk: Centre de Recrutement de l’Armée Belge (C.R.A.B.) of RekruteringsCentrum van het Belgische Leger (R.C.B.L.).

Vertrek
‘Alle weerbare mannen tussen 16 en 35 jaar, die hun militieverplichtingen nog niet vervuld hebben, moeten zich zo snel mogelijk aanmelden in een rekruteringscentrum in Roeselare, Kortrijk of Ieper. Ze worden geacht een deken mee te nemen en een mondvoorraad voor 24 uur.’ Zo ongeveer luidde het bevel, verspreid via radio, aanplakbrief en de Rijkswacht, dat vanaf 10 mei de jongens op pad stuurde.
De oproep was ingegeven door de ervaringen van het Belgische leger tijdens de Eerste Wereldoorlog. Toen was het tekort aan rekruten steeds nijpend geweest, terwijl de aanvoer van jonge krachten voor loopgraven essentieel was voor het voortbestaan van de Belgische krijgsmacht.
In eerste instantie was het de bedoeling om na de Duitse inval op 10 mei 1940 te verzamelen in door het leger aangeduide centra. De inwoners van de meest oostelijke provincies vertrokken eerst. Hun eerste verzamelplaatsen (Centres de Recueil de la Réserve de Recrutement) waren in het Oost-Vlaamse Eeklo en Ertvelde en in Henegouwse dorpjes Binche, Bernissart, Erquelinnes, Quiévrain… Door de snelle Duitse opmars besloot de Belgische legerleiding om vanaf 12 mei de jongens te laten verzamelen in Kortrijk, Roeselare, Ieper en Poperinge. Van daaruit zouden ze twee dagen later via spoor of met eigen middelen Frankrijk intrekken.
Noord-Frankrijk
De jongens van de werfreserve kwamen terecht in de hel van Noord-Frankrijk. De nieuwe bestemming was Rouen, maar duizenden jongens dwaalden per fiets of te voet langs de zwaar onder vuur genomen steden. Anderen moesten urenlange treinritten in beestenwagons doorstaan. In onder andere Saint-Omer, Calais, Duinkerke, Boulogne-sur-Mer en Abbeville kwamen ze terecht in Duitse bombardementen. Tussen 300 en 400 jongens overleefden het niet.
Voor ongeveer de helft eindigde het avontuur aan de grens of in Noord-Frankrijk. Zij waren genoodzaakt om op de komst van de eerste Duitse soldaten te wachten. Ze werden slachtoffers van de bekende omsingeling van Duinkerke. Een klein deel van de reserverekruten kon met het geallieerde leger ontsnappen uit de omsingeling en kwam in Engeland terecht.
Zij die wel konden ontsnappen aan de omsingeling, kwamen in Normandië terecht. De meesten verzamelden in Rouen. Van hieruit vertrokken tientallen treinen zuidwaarts.
Zuid-Frankrijk
Het gros van de jongens bereikte met de trein Toulouse, waar ze enkele dagen tot meerdere weken verbleven. Van daaruit werden meer dan 100.000 jongens over Zuid-Frankrijk verdeeld in kampen. Er werden drie rekruteringscentra gecreëerd. De algemene hoofdplaats was Toulouse en stond onder het bevel van generaal De Selliers de Moranville. Het 17de CRAB besloeg de departementen Garonne, Gers en Ariège en werd geleid door generaal-majoor Emile-Joseph Demart in Toulouse. Het 16de CRAB viel samen met het departement Hérault, waar kolonel André de Meeûs in Béziers het commando op zich nam. Het 15de CRAB lag in de Gard, met Nîmes als hoofdplaats en kolonel baron Gaston Edouard Sabin de Trannoy als bevelhebber.
Voor de jongens begon het leven in de aangewezen cantonnements. De meesten kwamen eind mei in kleine groepjes in dorpjes terecht. Het leven in Zuid-Frankrijk hing sterk af van de plaats waar ze belandden. Sommigen kwamen terecht in een van de vele leegstaande kastelen en genoten van de geneugten van le Midi. Anderen werden naar legerkampen gestuurd, zoals het beruchte kamp van Agde (16de CRAB).
De meeste CRAB’s kregen nooit een opleiding tot soldaat en doorstonden wekenlang de verveling, de hitte en de heimwee naar huis. Met de Belgische capitulatie van 28 mei werd het leven moeilijker. De Franse bevolking keerde zich tegen de Belgische jongens, die met de overgave van België geen soldaat meer zouden worden. De Franse capitulatie eind juni deed de vijandige Franse houding wat afzwakken.
Een zevenhonderdtal CRAB’s, slechts een miniem deel van hen, bereikte meestal per toeval Engeland. Vele van hen dienden later het Belgische leger in ballingschap en namen deel aan het bevrijdingsoffensief in 1944.
Repatriëring
De repatriëring begon op 30 juli 1940. In minder dan een maand werden de meer dan 100.000 CRAB’s met speciaal ingelegde treinen terug naar België gebracht. De laatste trein vertrok officieel op 20 augustus naar Brussel.
Erkenning
Na de oorlog vormden de CRAB’s geen officiële slachtoffersgroep. Ze kregen dus geen tegemoetkoming. In de naoorlogse periode moesten dan ook duizenden CRAB’s hun dienstplicht doen, al hadden ze naar eigen zeggen in de zomer van 1940 meer dan hun verplichtingen volbracht. Toch duurde het tot in de jaren tachtig tot de jongens van toen zich verenigden. Het vergeten oorlogsavontuur kreeg eindelijk wat aandacht. Toen ze op pensioen konden gaan, trokken velen terug naar Zuid-Frankrijk om hun avontuur te herbeleven. In 1990 volgde een officiële erkenning, met een medaille die aan ongeveer 9000 oud-CRAB’s werd uitgedeeld.
Bekende CRAB’s
Nand Buyl (°1923), acteur. Vertrok met een groep van een vijftigtal jonge Antwerpenaren. In Duinkerke werden ze op een schip naar Engeland gezet. Die bracht hen naar Cherbourg, van waaruit ze richting Zuid-Frankrijk werden gevoerd. Een van zijn reisgenoten was François Driessens, die vertelde dat het schip moest terugkeren omdat Duitse U-boten de weg versperden naar de Engelse havens. Daarna werden ze op de trein naar de Midi gezet. ‘Het was een geluk dat er geoogst werd’, weet zijn zoon Victor Driessens nog. ‘Hij heeft er nooit zoveel fruit gegeten, onder meer kersen en hij kreeg ook de smaak van olijven te pakken.’
Bob Davidse (°1920), tv-icoon. Kwam als welpenleider Akele terecht in Toulouse, waar hij een gitaar kreeg van zijn vrienden. Later verbleef hij in het scoutskamp in Touget (17de CRAB).
Jef De Pillecyn (°1921), schrijver. In zijn roman In de mist vertelt hij het autobiografische verhaal van zijn reis naar Sérignan (16de CRAB).
Maurice De Wilde (°1923), tv-icoon.
Hubert Lampo (°1920), schrijver.
Ivo Michiels (°1923), schrijver. Schreef met zijn roman Kruistocht der Jongelingen een gefictionaliseerde autobiografie over zijn reis naar Zuid-Frankrijk.
Anton Peters (°1923), acteur. Na het vertrek uit Antwerpen en de passage in Ieper kwam Peters terecht in het bombardement op het Franse grensdorpje Zuidkote. Nadien keerde hij huiswaarts.
Armand Pien (°1920), weerman.
Rik Poot (°1924), beeldhouwer.
Marc Sleen (°1922), tekenaar. Vertrok met de scouts van Sint-Niklaas. De groep fietste tot in Limoges. Met twee andere scouts ging Sleen werken bij een boer in Panazol.
Guy Thys (°1922), voetballer. Door zijn vertrek miste hij zijn debuut als Rode Duivel in de afgelaste interland tegen Nederland van 29 mei 1940. Hij moest nog twaalf jaar wachten op een nieuwe selectie.
Leo Tindemans (°1922), politicus. In een groep van acht scouts uit Zwijndrecht fietste de latere premier naar Frankrijk, waar ze tot de capitulatie op 28 mei verbleven.
Piet Van Aken (°1920), schrijver.
André Wynen (°1923), verzetsstrijder.
U vergeet te vermelden dat de “oproep” van de regering gericht tot jongeren dan 18 jaar onwettig was en dus zeker niet bindend: het staatshoofd had namelijk nooit de uitvoeringsbesluiten getekend die zouden toegelaten hebben de pas gewijzigde militiewetten toe te passen.
De na-oorlogse minister die kost wat kost de “erkenning” van de CRAB-jongelingen als strijders (en dus oorlogsveteranen) weigerde, heette Mundeleer. Eigenlijk was de mobilisatie van die zeer jonge landgenoten crimineel, want vermits ze niet in uniform waren (ze konden immers hun eenheden niet vinden) maar wel opgeroepen, waren ze niet beschermd door de Conventie van Genève en hadden de Duitsers ze makkelijk kunnen terechtstellen. Ook schandelijk: nergens in België staat een gedenkteken voor de 3 à 400 van die jongelingen die echt voor niks onder de bommen de baan werden op gestuurd en onderweg stierven.
We hebben in onze collectie van het museum de nodige aandacht voor hen. Inderdaad, de facto een onwettige oproep met een zeer gebrekkige erkenning, waar we hier aandacht aan schenken.
Ik probeer al verschillende jaren een grond van erkenning te creëren, via persoonlijke artefacten, documenten
en foto’s, vooral uit het 15de en 17de.
Museum HBFV – http://www.hbfv.be