Vandaag mocht ik een toespraak houden op de elfnovemberherdenking in het Stadspark van Antwerpen. Hieronder vind je de uitgeschreven versie.
Meer info over de dagboeken die ik gebruikte vind je in mijn boek Oorlogsdagen.
Veertien jaar.
Zo oud waren Karel Resseler en Willy Oomes toen de Eerste Wereldoorlog begon. Twee jonge Antwerpenaren geboren in 1900. Even oud als de eeuw. Het eerste weekend van augustus 1914 was voor hen niet de start van de langverwachte grote vakantie. Nee, op amper vier dagen was het oorlog geworden.
Willy woonde in de Motignystraat, Karel in de Lange Nieuwstraat. Allebei begonnen ze hun ervaringen te noteren in een dagboek.
Die twee dagboeken gebruikte ik, honderd jaar later, bij het schrijven van mijn boek Oorlogsdagen.
Willy schreef op 4 augustus 1914, de dag dat België werd binnengevallen, hoe ‘de Duitse school, de Duitse huizen en herbergen, kort en klein geslagen’ werden. (meer info) Vanaf de eerste oorlogsdag heerste er haat in onze straten. Maar vooral de Belgen werden slachtoffers van de oorlogsrazernij. Meer dan 6500 Belgische burgers werden zonder enige vorm van proces gedood. Ze zouden op hen geschoten hebben, zo luidden de Duitse beschuldigingen. (meer info)
De verhalen over de represailles kwamen Willy en Karel te weten van de vele vluchtelingen, die in Antwerpen veilig hoopten te zijn.
Veilig achter de Antwerpse fortenlinie, het duurde maar even. Eind september spuwden de Duitse kanonnen hun vuur op onze stad.
Zo werd Karel begin oktober zelf een vluchteling. Willy niet, hij bleef in de stad, waar iedereen die niet richting Nederland was gevlucht, in de kelder zat. ‘Stilaan is alles zo stil op straat’, schreef Willy in zijn dagboek, ‘dat men de ratten in de stadsriolen zou horen lopen als het lawijt van de ontploffende bommen daar niet was. De lucht is rood en de vlammen knetteren er doorheen.’ (meer info)
Willy en Karel waren vijftien geworden, toen op 21 juli 1915 grote vredesbetogingen werden gehouden, ook hier in de straten van Antwerpen. Ze eisten een gematigdere bezetting. De talloze pestregels van het Duitse bestuur maakte het leven onmogelijk. Door de zware rantsoeneringen en opeisingen was er amper nog wat om je eigen gezin te onderhouden. Zowel Karel als Willy waagden zich tussen de protesterende massa. Willy noteerde in zijn dagboek hoe vele Antwerpenaren er alles aan deden om bloemen te werpen naar het zwaar bewaakte beeld van Leopold I. Sommige kropen zelfs op de trams om beter te kunnen gooien. (meer info)
De Sinjoren stopten hun protest niet. Zo viel het Karel op dat de Duitse vlag op de kathedraaltoren weeral verdwenen was. Karel grapte: ‘Ik geloof dat er reeds een honderdtal op gehangen hebben. Hij is elke keer zogezegd weggewaaid.’
Onze twee Antwerpenaren waren zestien toen de Duitse bezetters besloten om alle werkloze mannen in te schakelen in hun oorlogsindustrie. Willy zag hoe ze werden gecontroleerd aan het station en meteen de trein opgezet werden. Dwangarbeid, zo werd het genoemd. Duizenden jonge Antwerpenaren, of ze nu echt werkloos waren of niet, werden van de ene dag op de andere gedeporteerd. Tientallen kwamen nooit meer terug.
Het zeventiende levensjaar van Willy en Karel was hels. De winter van 1917 was een van de koudste van de laatste honderd jaar. Het sneeuwde, hagelde en vroor tot eind april.
Achttien werden ze toen de laatste oorlogsdagen aanbraken. In die vierde oorlogszomer sloeg de Spaanse griep toe. Karel werd ziek in juli. Hij kwam er goed vanaf, maar zag hoe eind oktober, toen de bevrijding van ons land volop bezig was, de ziekte terugkwam in een veel dodelijkere vorm. Hij schreef: ‘Er zijn gezinnen waar twee, drie, ja zelfs vijf personen op de zes op een paar dagen sterven.’
Voor Willy was de periode van de Wapenstilstand een nachtmerrie. Zijn vader was gearresteerd omdat hij een hoge boete niet kon betalen. Op 7 november ging hij met het beetje Duits dat hij op school had geleerd naar de gevangenis om zijn vader vrij te krijgen. Maar de Duitse Oberst wilde van geen wijken weten. ‘Deze maakt mij kort en bondig bekend dat papa 200 dagen moet zitten’, jammerde Willy in zijn dagboek. ‘Met moeite kan ik dit aan papa bekend maken, want een soldaat staat tussen ons.’
Toen kwam 11 november. De dag die wij vandaag herdenken. Antwerpen was in chaos. Muitende Duitse soldaten, communistische slogans uitroepend. Repressie. Plunderaars die straten onveilig maakten. Talloze ongelukken met achtergelaten munitie. Tientallen Antwerpenaren die die dag bezweken aan de griep. Het leek of de Wapenstilstand bijna niet werd gevierd.
Vier jaar oorlog had ons verstomd.
Een bittere Karel eindigde zijn dagboek op 28 juni 1919 met volgende zin: ‘Nu ben ik er 19 geworden en op deze dag tekenen de moffen de vrede van Versailles.’ De oorlog was begonnen toen hij en Willy veertien jaar waren, de oorlog eindigde pas echt toen ze er negentien waren geworden.
Veertien jaar.
Zo oud is Tiemen vandaag. Honderd jaar later geboren dan Karel en Willy. Tiemen is een van mijn jongste lezers, maar misschien wel een van mijn belangrijkste. Een maand geleden sleurde hij zijn vader mee naar een lezing die ik gaf in Stabroek. Ik probeer mij vandaag voor te stellen hoe hij tot zijn achttien jaar in oorlog zou moeten leven.
Herdenken moet meer zijn dan plechtigheden als deze. Het mag geschiedenis zijn, ze schrijven en doorvertellen. Ik wil met een bende veertienjarigen zoals Tiemen de dagboeken van Karel en Willy lezen.
Te lang zijn verhalen als die van Karel en Willy verzwegen. Ook door ons historici. Gewone verhalen moesten het steeds afleggen tegen de grote geschiedenissen. Wat het Vredescentrum dag in, dag uit doet bewijst dat we de verhalen vandaag wel doorvertellen. We doen dat met jongeren, maar evengoed met de getuigen van elke oorlog in het verleden en het heden, in Antwerpen, in België en overal waar vandaag nog veertienjarigen moeten opgroeien in oorlogsgebieden.
Als familie geboren 1945 interessante ontdekking van dit boek Wil het graag bestellen