Als inleiding voor mijn boek Het elfde uur schreef ik drie stukken als inleiding op de geschiedenis van de laatste 24 uur van de Eerste Wereldoorlog. Nu publiceer ik ze ook op mijn website. Het tweede stuk handelt over het geallieerde eindoffensief van eind september tot 11 november 1918. Voor de bibliografie en verdere geschiedenis verwijs ik naar het boek.
© Pieter Serrien – indien gebruik, graag correcte vermelding: SERRIEN, Pieter, Het elfde uur. 11 november 1918. De gewelddadige laatste dag van de Eerste Wereldoorlog, Horizon, 2018, 29-38.
Geallieerd eindoffensief – Honderd dagen

Op 11 november 1918 kwam er een einde aan 1561 dagen strijd. Het grootste deel van die periode van meer dan vier jaar woedde er een loopgravenoorlog. Tussen oktober 1914 en augustus 1918 gingen de bloedige gevechten aan het westfront hooguit om enkele kilometers grond. De meeste dagen zaten beide partijen met het niemandsland tussen hen in te schuilen voor elkaars kogels, bommen en gasgranaten. Om de zoveel tijd vond er een offensief plaats. Dan sneuvelden duizenden op één dag, meestal zonder enige vooruitgang voor een van beide kampen. De laatste van deze grootschalige aanvallen die de wereldoorlog zo kenmerkten, was het Duitse Lenteoffensief van 1918.
De bedenker van deze ultieme poging om de geallieerde linies in Frankrijk en België te doorbreken heette Erich Ludendorff. Nadat de Vrede van Brest-Litovsk op 3 maart 1918 een definitief einde had gemaakt aan de oorlog met het revolutionaire Rusland, slaagde hij erin het grootste deel van de Duitse troepen aan het oostfront naar het westen over te brengen. Daar wilde hij actie ondernemen nog voordat de Amerikaanse troepen massaal ingezet konden worden. Na de oorlogsverklaring aan Duitsland van een jaar eerder werden vanaf juni 1917 de geallieerde linies versterkt door verse Amerikaanse troepen. Een jaar later arriveerden er dagelijks zo’n 10.000 Amerikaanse soldaten in Europa. Voorlopig was het Duitse leger echter in de meerderheid aan het front. Voor Ludendorff was het dus nu of nooit.
De eerste fase van de Kaiserschlacht, zoals de Duitsers hun Lenteoffensief doopten, begon op 21 maart. Die richtte zich op het oude Sommefront en werd een overweldigend succes. De Duitsers sloegen diepe bressen in de Britse linies en schoven in enkele dagen 60 kilometer op. Op 9 april volgde een tweede offensief aan de Leie en ook daar kregen de geallieerde het moeilijk. Maar aan het einde van de maand, viel de Duitse opmars stil. Hun dubbele offensief had dan wel uitzonderlijk veel terreinwinst opgeleverd, veel strategische punten hadden de Duitsers niet bereikt. De logistiek kon de snelle opmars niet volgen. In de drie volgende fases zouden de Duitsers telkens een doorbraak forceren, maar alweer snel stilvallen. Vanaf juni waren de geallieerde troepen door de Amerikaanse versterkingen in de meerderheid. Ondertussen hield de Spaanse griep tienduizenden militairen weg van het front. Op 18 juli was het Lenteoffensief voorbij.
Wat begon als een ongekend succes, draaide uiteindelijk uit op een totale mislukking. De Duitse troepen waren dan wel nooit eerder zo ver gekomen als tijdens hun Lenteoffensief, de hele operatie had hen volledig uitgeput. De geallieerden hadden bovendien van hun eerdere fouten geleerd. Eind maart al hadden ze de Franse generaal Ferdinand Foch aangesteld als opperbevelhebber van hun gecombineerde legers. Vanaf 6 augustus mocht hij zich de titel maarschalk aanmeten. Door vanuit één groot commandocentrum te werken konden de geallieerden veel gerichter aanvallen. Op 8 augustus startte het eerste geallieerde tegenoffensief: de Slag om Amiens was de eerste stap van wat later het Honderddagenoffensief genoemd zou worden. Een tweede slag om de Somme maakte voor de eerste keer duidelijk dat de Duitsers weleens de grote verliezers van de oorlog zouden kunnen woren. Ze trokken zich massaal terug achter de zogenaamde Hindenburglinie. Vervolgens stapelden de geallieerde overwinningen – groot en klein – zich op. De soldaten verlieten hun loopgraven. Vier jaar na de Duitse opmars veranderde de strijd opnieuw van een stellingenoorlog in een bewegingsoorlog.
Van 26 tot 30 september stuurde Foch vanuit zijn hoofdkwartier in Senlis aan op vier grote offensieven op de Hindenburglinie. Op de eerste dag begon het Maas-Argonneoffensief. Vanuit de Verdunstreek trachtte een gecombineerde Frans-Amerikaanse legergroep de Duitsers achter de Maas terug te drijven. In het noorden stootte Legergroep Vlaanderen op 28 september door vanuit Ieper. De volgende dag kwamen ook de Britten van Douglas Haig in actie vanuit het Sommegebied. Ten slotte trachtten de Fransen vanuit de Aisnevallei een doorbraak te forceren.
Fochs aanvalsplan mondde uit in een verpletterend succes, al had hij die triomf deels aan de zwakte van de Duitsers te maken. De geallieerde doorbraak op verschillende linies veroorzaakte blinde paniek aan Duitse zijde. De Duitse opperbevelhebber Erich Ludendorff viel van zijn sokkel, kreeg een zenuwinzinking en nam een maand later ontslag. Midden oktober bliezen de Duitsers overal de aftocht. Ze hieven hun voorste linies op en planden om zich terug te trekken achter de linie Antwerpen-Maas. Mitrailleureenheden en artillerie zetten ze in bij de achterhoede om de geallieerden zo lang mogelijk op afstand te houden.
Legergroep Vlaanderen bestond naast Belgische troepen uit Britten, Fransen en Amerikanen. Op 20 oktober was het grootste deel van West-Vlaanderen bevrijd. Terwijl de Belgen doorstootten in de richting van Gent, vochten de andere geallieerden een bloedige strijd uit om de Leie- en Scheldestreek. Maar dat ging ten koste van vele levens. Het bevrijdingsoffensief waar de 167.000 Belgen trots aan deelnamen, draaide in de eerste dagen uit op een regelrecht bloedbad. Op 10 november waren er al meer dan 8000 Belgische militairen omgekomen en 22.000 gewond geraakt. Het eindoffensief had 18 procent van het Belgische leger gekost. Bevelhebber koning Albert zat bijgevolg in een benarde positie. Bij de offensieven van de Somme en Verdun, die nog veel dodelijker waren, had hij zijn troepen niet massaal mee laten vechten, maar dat deed hij ditmaal wel. Hij gaf daarbij toe aan de druk van zijn geallieerde bondgenoten en enkele regeringsleden in Le Havre, maar ook het feit dat het doel de bevrijding van het eigen land was, deed de vorst beslissen om de levens van de Belgische militairen te wagen.
De Britse legergroep kon een doorbraak forceren bij Kamerijk en de Fransen rukten op in de richting van Mézières. Die Frans-Amerikaanse aanval op Maas-Argonne was aanvankelijk geen groot succes en de Amerikaanse bevelhebber John Pershing zag tot zijn verschrikking hoe de Duitsers een tegenaanval startten. Die strijd in bosrijk gebied eiste zijn tol bij de 1,2 miljoen Amerikanen en 50.000 Fransen. Bovendien waren de tegenstanders ervaren mannen die vaak al vier jaar in de loopgraven hadden doorgebracht, terwijl de meeste Amerikaanse militairen hoogstens enkele maanden in Europa vertoefden. Vaak trokken de te snel getrainde jongelingen roekeloos ten aanval en vormden ze een makkelijke prooi voor de Duitse machinegeweren. De Amerikanen voelden zich onoverwinnelijk, zoals de Duitse, Franse en Britse legers die in augustus 1914 ten strijde waren getrokken, maar dat was dus onterecht.
Tijdens de opmars van de geallieerden werd de bevolking van Frankrijk en België opnieuw geconfronteerd met brutaal oorlogsgeweld. Ze maakte luchtaanvallen, artilleriebombardementen en spervuur mee. Duizenden burgers kwamen daarbij om. Honderdduizenden sloegen op de vlucht. De eerste oorlogsdagen van augustus 1914 leken zich in oktober en november 1918 te herhalen. Ook het neutrale Nederland voelde de gevolgen van het nieuwe. Naar schatting 40.000 Noord-Franse en 160.000 Vlaamse burgers zouden de laatste drie oorlogsweken de Nederlandse grens oversteken. In dagboeken lezen we over ‘tallozen, meestal vrouwen, kinderen, en grijsaards’, die net als in 1914 opgevangen werden in geïmproviseerde onderkomens ‘van kloosters tot bioscopen’. Een lokaal blad schetste: ‘Voortstrompelend, de voeten doorgelopen, hongerig en smachtend van dorst, trokken ze voort.’
De korte periode van het geallieerde eindoffensief waarop dit boek inzoomt, was opvallend gewelddadig. Ook tijdens de laatste dagen en uren vielen er nog vele doden. Alleen al in België stierven minstens 80 burgers en 741 militairen op 10 en 11 november 1918. Onder de gesneuvelden bevonden zich 358 Duitsers, 145 Belgen, 113 Britten, 75 Fransen en 46 Canadezen. De strijd was nog niet voorbij. Hij zou duren tot de laatste minuut voor het ingaan van de wapenstilstand. In België bestonden er op dat ogenblik nog drie frontlinies. In het noorden was er de stad Gent, die door Belgische troepen omsingeld was. Boven de stad werd nog tot het laatst gevochten aan het Kanaal Gent-Terneuzen. Onder Gent vormde de Schelde de frontlinie. Vooral ter hoogte van Eke-Semmerzake, Gavere en Geraardsbergen voerden de gecombineerde geallieerde legers nog hevig strijd. Het tweede front in België was bij het Henegouwse Bergen, de stad waarnaar de Brits-Canadese strijdmachten op weg waren om haar te bevrijden. In de ochtend van 10 november was Bergen omsingeld door de Canadezen en stonden de Britten voor Aat. Nog zuidelijker waren de Fransen aan een opmars naar het derde front bezig, dat van Chimay.

In Frankrijk woedde de strijd de laatste oorlogsdag het hevigst aan de oevers van de Maas en de Moezel. De Fransen en Amerikanen wilden koste wat het kost Sedan nog innemen. Die stad was voor de geallieerden symbolisch omdat daar de Fransen in 1870 vernederd waren door de Duitsers. Maar het Maasoffensief stokte aan de oever bij het dorpje Vrigne-Meuse. De Amerikaanse strijd verliep in twee legergroepen. De eerste bestond sinds de ochtend van 10 november uit de 2de, 26ste, 32ste, 77ste, 79ste, 89ste en 90ste divisies. Die trokken in het noorden naar Sedan-Stenay-Peuvillers met als doel het oversteken van de Maas. Het bevel daarvoor werd rond 14.00 uur gegeven, maar de hachelijke oversteek begon pas ’s avonds. Ondertussen was de tweede groep bestaande uit de 5de, 7de, 28ste, 33ste, 81ste en 92ste divisies ten zuiden van Verdun al volop aan de opmars bezig. Zij trokken door de bossen van de Woëvre en over de Moezel om zo Metz te bereiken. Op de laatste oorlogsdag liep het aantal van meer dan 116.000 Amerikaanse gesneuvelden verder op tijdens dit dubbele offensief.
Op 11 november stond een hernieuwd geallieerd offensief op de planning. In het noorden moest Gent bevrijd worden en wilden de geallieerde troepen de Schelde oversteken. De Canadezen zouden Bergen innemen, terwijl de Fransen Chimay moesten bevrijden. De oostoever van de Maas en de symbolische stad Sedan veroveren was het doel van de Frans-Amerikaanse troepen ten noorden van Verdun. Meer naar het zuiden stond een bevrijdingsoffensief van het versterkte Metz op de agenda. Al deze offensieven gingen in de nacht van 10 op 11 november nog door. Pas toen de wapenstilstand getekend was, viel op de meeste plaatsen de opmars stil.