Vandaag is het exact 75 jaar geleden dat de Duitsers ons land binnenvielen en de Tweede Wereldoorlog naar België brachten. Om dit op passende wijze te herdenken, publiceer ik enkele fragmenten uit mijn boek Zo was onze oorlog.

Wil je het hele verhaal lezen? Via deze link vind je meer info over het boek.

‘Joepie! Het is oorlog!’

‘Freya, moet ik niet vertellen hoe de oorlog begonnen is?’ vraagt Marie-Louise (°1925, Antwerpen) aan haar kleindochter als het interview al even bezig is. Freya stemt toe. ‘Ja, maar als het niet mag, als het je niet interesseert?’ krabbelt de kranige grootmoeder terug. ‘Jawel, dat mag’, dringt Freya aan. Marie-Louise steekt van wal: ‘Je had het moeten zien: vier uur ’s morgens, we lagen nog in ons bed en we hoorden vroem, vroem, vroem. Honderden vliegtuigen! Je zag de lucht niet meer. Dat geluid hoor ik nog. Het was pure paniek. Oudere mensen zetten het op een schreeuwen.’ ‘De mensen dachten dat de vliegtuigen oefenden, maar het was het begin van de oorlog’, horen we van Eliane (°1935, Gent). ‘Vliegers, vliegers, heel de lucht hing vol’, onthoudt Maria (°1926, Bornem). ‘Wij kwamen uit ons bed en hoorden ze boven ons hoofd. Oei, wat was dat? Was dat oorlog?’ De oorlog begon dus met het monotone gebrom van Duitse vliegtuigen. ‘Iedereen liep de straat op en niemand dacht aan gevaar’, vertelt Hilda (°1919, Antwerpen). ‘Een van de buren was nog in zijn peignoir.’

AMSAB-FO-001955-Brand

De kinderlijke naïviteit van veel getuigen staat in schril contrast met de paniek bij hun ouders. Een kritische luisteraar vraagt zich af of ze de vrolijkheid van de eerste oorlogsuren niet overdrijven om zo de jonge interviewers mee te trekken in hun verhaal. ‘Ik was blij toen ik die vliegers zag’, verrast Andre (°1927, Lokeren) zijn interviewer. ‘Het was iets nieuws, iets dat we nog nooit gezien hadden!’ Leon (°1928, Houthalen) was onderweg naar school toen zijn vader kwam aangereden: ‘Hij riep: “Jongens, kom maar terug want het is oorlog, het is geen school meer.” “Joepie! Geen school!” juichten we.’ Roger (°1930, Hoboken) vertelt: ‘Aan de schoolpoort joelde een kameraadje: “Het is oorlog!” Ik antwoordde: “Waar is die oorlog? Ik zie niets!”’

‘Hitlers weer’

Op verschillende plaatsen werd er een straatverbod afgekondigd. Henri (°1926, Antwerpen) herinnert zich de massale aanwezigheid van de politie: ‘Gelukkig hadden we een tuin en samen met de buren genoten we ervan daar te zitten en via de radio alles te volgen. Het was toen prachtig en warm weer.’ ‘Wij noemden dat Hitlers weer,’ lacht Paul (°1931, Halanzy), ‘omdat hij altijd zijn aanvallen deed als het mooi weer was.’ Hilda (°1919, Antwerpen) hoorde op de radio dat ze 48 uur binnen moesten blijven: ‘Wij hadden een nonkel met een gewelfde kelder en daar hebben wij geschuild. Na die 48 uur kwam een buur zeggen: “De Duitsers zitten op het Sint-Jansplein en ze delen van alles uit!” Wij daar naartoe! Ik moet zeggen, ze waren heel correct en de kinderen kregen snoepjes. Ik vond dat allemaal schoon jongens!’

‘Hier ligt een mens!’

Het verhaal van Isabelle (°1933, Neeroeteren) toont aan dat het straatverbod terecht was: ‘Opeens kwamen er Duitsers op fietsen bij ons op de koer gereden. Aan de overkant van het kanaal zaten de Belgen en zij begonnen te schieten. Geschrokken liepen we naar binnen. Maar moeder moest van de paniek naar het toilet en dat was buiten. Doodsbang wachtte ik aan de toiletdeur. Ik gilde: “Hier ligt bloed!” Mijn moeder geloofde me niet, want ik durfde weleens te fantaseren, tot ik riep: “Hier ligt een mens!” Moeder schrok en kwam van het toilet. Er lag een dode Duitser.’ De paniek in de buurt was groot. Wat als de Duitsers hun makker zouden vinden? Zouden ze zoals in 1914 de burgers de schuld geven en wraak nemen? ‘Van overal kwamen de buren aangelopen. Ze hebben die dode jongen in een grote trog gelegd en begraven. De buren hadden zijn horloge al gestolen. Zijn papieren zullen ook wel meegenomen zijn. Later zijn de ouders hem komen opgraven om hem mee te nemen naar Duitsland. Hij heette Rupert Reindal en was amper negentien jaar.’

‘De oorlog stonk!’

‘De oorlog stonk!’ roept Theo (°1935, Kieldrecht) uit. ‘Hij bracht bepaalde geuren met zich mee die je deden voelen dat er iets was veranderd. Geuren die we ervoor niet kenden, zoals stookolie, stof, brand en etter.’ Reeds jaren voor de oorlog bestond het idee dat een blitzkrieg met gemotoriseerde landtroepen en hevige bombardementen de strijd zou beslechten. ‘Het was de Duitse tactiek om schrik aan te jagen’, beweert Lucien (°1929, Houthulst). ‘De eerste twee dagen strooiden ze overal brandbommen en fosforbommen rond. Op 10 mei werd de kerk van Staden gebombardeerd en het hart van Diksmuide brandde. Veel mensen fietsten daarheen uit nieuwsgierigheid. Het was niet gevaarlijk, tenzij Stuka’s opdaagden, dat waren de Duitse jachtvliegtuigen die zich steil naar beneden recht op hun doel stortten.’

‘Tot in de Vlaanders’

De kinderen hoorden de inslaande bommen en voelden de angst van hun ouders. Bij Jozef (°1934, Olen) staat het op zijn netvlies gebrand: ‘Wij hadden geen auto, dus mijn vader en moeder vertrokken elk met een fiets. Mijn twee jaar oudere broer zat vooraan op de stang bij vader, met dan nog wat pakken achteraan. Ik zat achterop bij moeder. Wij vluchtten tot in de Vlaanders, om van daaruit in het noorden van Frankrijk te geraken, maar dat is ons niet gelukt. In Poperinge overnachtten we. ’s Nachts hoorde ik bombardementen. De muren trilden. Mijn eerste confrontatie met oorlog was dus lawaai.’ Ook de ouders van Elisa (°1930, Antwerpen) hadden geen auto: ‘Ik kon nog niet fietsen. Dus samen met mijn ouders stapte ik met twee fietsen vol bagage geladen naar Gent. Daar bleven we enkele dagen. Vervolgens trokken we verder West-Vlaanderen in. Er waren honderden, duizenden mensen op de vlucht, de meesten te voet en sommigen met een kar. Weinigen bezaten toen immers een auto. Om een slaapplaats te vinden klopten we aan bij de boeren. De meeste vluchtelingen wilden de Franse grens over om zo bij de geallieerden aan te sluiten, maar wij zijn zo ver niet geraakt.’ Willy (°1931, Eke) zag de eerste vluchtelingen al op 10 mei: ‘Het waren mensen uit Limburg, Luik, Brussel en Leuven. Ze trokken allemaal in de richting van West-Vlaanderen. Naast enkele zeldzame auto’s en vrachtwagens waren er karren met paarden, wagens en zelfs mensen met een hondenkar. Andere mensen liepen naast hun fiets, waarop ze allerlei zaken vervoerden. Daarnaast bewoog een massa vluchtelingen zich te voet voort. Het was een triestige, hopeloze zaak.’

SOMA-1057-vlucht1940

‘Ik heb nooit geschoten’

Jonge interviewer Robin is verbaasd dat het verhaal van zijn getuige Lea (°1932, Boom) zo anders is dan wat hij op televisie heeft gezien: ‘Ik dacht dat er overal gevochten werd, terwijl mijn getuige nooit iets van geweld heeft gezien. Ik weet nu dat ik een vertekend beeld van de oorlog had.’ ‘Ik heb nooit geschoten’, bevestigt veteraan Albert (°1919, Temse). ‘Ik had 36 kogels toen ik vertrok en ik had het dubbele toen ik mij overgaf. In Dendermonde – ik zal het nooit vergeten – zaten wij ingegraven en kwamen er drie Duitse vliegtuigen over. Iedereen rende weg.’

In één woord vat Etienne (°1919, Lokeren) zijn soldatendagen samen: ‘verschrikkelijk’, waarna hij opstaat en enkele doodsprentjes van zijn kameraden tevoorschijn haalt. ‘Die mannen zijn gesneuveld in drie dagen tijd. Ik had geluk, ik sta er niet bij. We hebben drie dagen moeten vechten in Kwatrecht. Er zijn daar 310 Duitsers en 58 van de onzen gesneuveld. Onze mannen hadden zo geschoten met hun machinegeweer dat de loop roodgloeiend was.’ Theofiel (°1920, Zaffelare) was bij het Rode Kruis: ‘Toen de oorlog uitbrak, zat ik in Bilzen aan het Albertkanaal. We konden de baan niet nemen, want als de vliegers soldaten zagen, begonnen ze te bombarderen. We hoorden op de radio dat alle weerbare mannen naar Frankrijk moesten.’ Net toen de oorlog uitbrak, hield het peloton van Marcel (°1920, Antwerpen) een avondlijke oefening in de Dossinkazerne: ‘Wij waren om elf uur terug in de kazerne en om halfvijf ’s ochtends werden we uit ons bed geblazen: het was den Duits!’ Samen met drie andere soldaten moest Marcel de mitrailleur bedienen. ‘Maar wij hebben er nooit een schot mee gelost’, geeft hij toe. Al na twee dagen moest de compagnie naar Brugge: ‘We lagen een paar dagen in Sint-Andries en reisden dan per trein naar Frankrijk. Onderweg stopten wij en dan konden Franse burgers ons boterhammen geven.’ Na zeven dagen bereikten ze een opleidingscentrum nabij Toulouse.

‘Wie niet vertrok, werd als deserteur aanzien’

In Toulouse trof Marcel duizenden jonge Belgen aan, de zogenaamde CRAB’s (meer info). Hun oorlog was begonnen met de oproep die vanaf 10 mei werd verspreid en alle 16- tot 35-jarigen die hun militieverplichtingen nog niet hadden volbracht naar de Westhoek en later naar Frankrijk stuurden. In elke gemeente hoorden jongemannen de oproep, elk op zijn manier. ‘Zondag 12 mei keerden we terug van de mis’, begint Lodewijk (°1922, Malderen), ‘en er hingen overal plakkaten van de regering dat alle jongemannen van 16 tot 35 jaar zich met welke middelen dan ook naar Roeselare moesten begeven om opgenomen te worden in het leger. Wij wisten niet hoe. Sommigen konden nog op een trein springen, maar ik ben met twee kameraden gefietst.’ ‘Vrijdag was het oorlog en zondag kregen we het bericht’, herinnert Flor (°1922, Antwerpen) zich. ‘Dezelfde avond nog vertrokken we met enkele jongens van de straat. We bonden een lichtgekleurd deken in een kruis om ons zodat we degenen voor ons konden zien in het donker.’ Karel (°1923, Bouwel) sloeg eerst met zijn ouders op de vlucht: ‘In Lebbeke zei de veldwachter dat de Duitsers nog maar 10 kilometer van ons verwijderd waren. Dus we moesten onze moeders achterlaten en verder alleen op de vlucht slaan.’

(c) Van onze jongens geen nieuws

‘Wie niet vertrok, werd als deserteur aanzien’, vertelt Gaston (°1923, Willebroek). Willy (°1917, Edegem) wilde liever niet gaan: ‘Maar Wiske van drie huizen verder riep: “Willy, je bent een lafaard. Mijn man is tenminste wel mee.” Dus met drie anderen vertrok ik met de fiets, in Hemiksem namen we de boot en zo gingen we de Vlaanders in.’ Ik probeer me mijn grootvader in te beelden. Zijn moeder die zorgvuldig zijn zak klaarmaakte, terwijl zijn vader met een ernstige blik toekeek. Louis was bang, nog nooit was hij alleen op weg gegaan. Maar hij durfde er niets over te zeggen. Stiekem was hij ook wat trots, hij zou een grote oorlog vanop de eerste rij beleven.

Wil je meer lezen over de CRAB’s. Ontdek het avontuur via deze link!

wpg zo was onze oorlog omslag-rgb kopie   wpg van onze jongens omslag HR-srgb

2 gedachten over “Vandaag 75 jaar geleden… De Duitse inval van 10 mei 1940

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s