‘Dit boek heb ik als kind willen gebruiken om mijn opstellen in te schrijven en enkele belangrijke dingen uit mijn schooltijd’, schreef de Antwerpse Gusta (Augusta) Adriaenssen op 1 juni 1940 in het schriftje dat ze net tot haar dagboek had omgedoopt. Geboren in het Nederlandse Uden in 1919, was ze met haar 21 jaar een vooraanstaande getuige geweest van de vlucht uit België in de meidagen van 1940.
Op 1 juni vervolgde Gusta: ‘Doch zoals het vaak bij kinderen het geval is, is mijn boek vergeten geraakt en bleef hij onvoltooid liggen. Nu ga ik hem gebruiken, niet om mijn aangename herinneringen in op te tekenen maar wel hetgeen ik beleefd heb in de oorlog van 1940. Ons leger heeft zich reeds overgegeven als ik dit schrijf maar al de dagen staan mij nog helder voor de geest zodat ik zal schrijven vanaf de eerste dag.’
Vandaag is Gusta 96 jaar. Ze begint heel veel te vergeten. Toch leeft ze nog altijd met de vlucht in mei ’40 en vooral het gemis van haar gemobiliseerde echtgenoot Jules (Julius) Van den Bergh.
Dit soms bijzondere, maar evengoed gewone verhaal wil ik doorvertellen. Hieronder kunnen jullie een bewerkte versie van het dagboek lezen. Met dank aan Gusta en haar familie, in het bijzonder Christiane Budts.
Een geschiedenis van de meidagen van ’40 lees je via deze link.
Wie is wie?
Jules: haar echtgenoot Jules Van den Bergh, die gemobiliseerd was bij het Belgisch leger.
Lizet: hun driejarig dochtertje (°1937), wordt soms ook Liesje of Lizette genoemd.
Patje: Een familielid, mee op de vlucht
Jet en Charel: Jet was de zus van Gusta. Zij was getrouwd met Charel, die tevens de broer was van Jules. Ze hadden twee kinderen: Staf en Maria.
Julien: vertrok als CRAB naar West-Vlaanderen (meer info)
Pa en Moeke: de ouders van Gusta, bleven in Antwerpen met de rest van de familie
Vrijdag 10 mei 1940: Antwerpen
Deze morgen schrok ik wakker door een daverend lawaai. Ik begreep niet wat er gaande was. Toen ik aan mijn venster ging zien zag ik verschillende vliegtuigen en het afweergeschut was hevig in werking. Mijn eerste gedacht – en naar ik later hoorde – was dat Duitsland in Nederland was gedrongen. Daardoor kwamen hier vreemde vliegtuigen hier over.
Ik ging zoals gewoonlijk naar mijn werk bij Persenaire (Merksemse kistemakerij). Toen wij aan ’t werken waren hoorden wij zeggen dat België in oorlog was met Duitsland. Ik kon het eerst niet aannemen, doch om 11u45 werd het ons officieel meegedeeld door onze patroon. Mijn zenuwen overmeesterden mij en ik brak in een hevige huilbui los. Ik dacht aan mijn dochterke en aan mijn man die sinds acht maanden gemobiliseerd was.
In de achternoen kregen wij bevel om in onze schuilplaatsen, juist voor de fabriek, te gaan. Alles ging nogal goed. Er waren er wel enkele die schreiden en angstig waren, maar de meeste waren zeer kalm en bedaard. Ikzelf zat daar uiterst kalm en nochtans ben ik niet een van de moedigste. Na een twintigtal minuten mochten wij terug naar binnen.
Om een uur of zeven sprongen wij weer angstig op. Gans het huis bij mijn zuster daverde. Wij liepen aanstonds de kelder in, maar moesten op de trap blijven staan, want alles stond nog onder water.
Na het bombardement moesten wij met z’n allen de kelder leeg scheppen, wat wel een twee uurtjes geduurd heeft. Die nacht zijn wij nog enkele malen in de kelder gevlucht en het was met een weinig opluchting dat ik de dag zag aanbreken, want ik vind de nachten het vreselijkst.
Zaterdag 11 mei 1940
Ik ben vandaag niet meer gaan werken. Ons fabriek is juist aan de vaart te Merksem gelegen en als ze (het Belgische leger) de bruggen doen springen zal het er waarschijnlijk niet erg veilig zijn. Vandaag hebben wij gehoord wat die zware slag was rond zeven uur gisteren. Het was een heel zware bom bedoeld om een brug te doen springen, doch zij is 50 meter voor het doel op een huis terecht gekomen. Van het gebouw is naar men zegt niet veel meer recht en overal in de omtrek zijn de ramen uit.
Ik heb al enkele malen over huis geweest om te zien of er al nieuws is van mijn Jules, maar nog niets. Ik heb nooit erg christelijk geweest, maar nu heb ik op mijn knieën gebeden omdat wij zouden gespaard blijven, omdat ik mijn lieve Jules toch nog zou zien. Ik kan mij het leven zonder hem niet voorstellen, want ik hou zo veel van hem. Nooit is het zoals nu tot mij doorgedrongen hoeveel plaats hij in mijn hart bezat. Als hij nu bij mij was zou ik heel dicht aan zijn borst liggen en ik geloof niet dat ik dan nog angst zou kennen want als ik het mij slechts voorstel komt er reeds zo’n grote kalmte over mij. Ach, lieveling waart gij maar hier. Ik verlang zo erg naar je. Ik wist altijd dat ik van je hield maar ik was zo jong tegen jou, jij waart altijd zo kalm en bedaard, zo echt man, en ik daartegen was nog wat dol en uitgelaten. Ik dacht dat ik nooit volwassen zou worden in den eigenlijke zin. Doch deze twee dagen hebben mij al gans veranderd, al dat kinderlijke en overmoedige is heen.
Nu ben ik volwassen.
In de nacht gaan wij nog enkele malen in de kelder met onze kinderen in dekens gerold, maar het is nogal tamelijk kalm.
Ja, dat zou ik nog vergeten. Moeder (de moeder van Jules) is deze namiddag geweest en zij heeft een zenuwcrisis gekregen. Zij heeft ook zo lang haar verdriet opgekropt.
Arme moeder, het is hard voor u ook hè. Uw jongen te moeten afgeven om in het vuur te gaan. Blijven wij bidden en hopen dat hij weerkeert naar ons.
Zondag 12 mei 1940
De zondagmorgen zet nogal kalm in. Nu en dan komen er wel eens vliegers over maar erge feiten vinden toch niet plaats. Ik heb gisteren en vandaag al enige keren gaan zien of er nog geen nieuws is van Jules, maar nog altijd niets. Zou hij nog in leven zijn? Als alles normaal had geweest was ik vandaag naar hem toegegaan maar nu helaas gaat het niet. In de kelder gaan we zo rap niet meer. Wij worden het al een weinig gewoon. Het is niet erg te zien dat het zondag is. Niemand heeft zin zich op te kleden en niemand durft zich ver van zijn huis te wagen uit schrik dat de sirene zal gaan. Op den duur weten we niet meer welk het nood- en welk het veiligheidssignaal is. Ze volgen elkaar zo rap op dat men er niet wijs uit wordt. Toch gebeuren er rond ons geen noemenswaardige feiten en rond half negen gaan we maar slapen.
Maandag 13 mei 1940
Wij hebben toch weer ons bed verlaten om in de kelder te gaan. Dat heeft nu zo al enkele nachten geduurd, ik voel mij gans door de vaak overmand. Netje heeft ook vandaag geweest, die woont nu bij Jos zijn moeder in. Rond de middag kwamen Wieske en Berthje, twee vriendinnetjes van het werk, nog naar mij. Ze zegde dat onze fabriek stil lag en morgen zullen wij ons loon kunnen gaan halen. Ook zegde ze mij dat den John van de klik dood was. Toch droevig allemaal zo’n mooie flinke jongen en dan zo’n wrede dood. Arme jongen, hij kon je wel hevig plagen soms, maar toch school er een goed hart in. Van mijn gast weten ze niets. Hij zal ook gaan vluchten zijn. Ik hoop dat hij ook gespaard mag blijven. Het is toch zo’n goede jongen. Soms als ik op Jules stond te denken begon hij zacht te fluiten van: “Scheiden doet lijden”, maar dat deed hij niet om te plagen want als ik naar hem zag dan zag ik steeds zo’n uitdrukking in zijn ogen dat hij begreep dat ik verdriet had en dan kon hij mij zo vaak moed inspreken en met mij mee plannen maken voor de toekomst van mijn dochtertje. Wie weet wat er nu al van het arme kereltje terecht is.
Dinsdag 14 mei 1940
Deze morgen is Patje naar ons gekomen om te zeggen dat moeder de kinderen op de trein is gaan zetten en dan komt ze naar ons. Het is al op de middag als zij arriveert. De kinderen zijn allen goed op de trein geraakt. Julien die nog maar pas terug thuis is, is ook naar Frankrijk opgetrokken, daar word ook veel op gedacht. Zo’n jongen die nog zo weinig van het leven kent wordt ineens in zo’n hel gestoken, wat moet daar van terecht komen (Julien was een CRAB, meer info via deze link). Moeder en ik denken veel op Jules, toch heeft iedereen er een goed gedacht in omdat hij altijd zo goed zijn plan wist te trekken, maar wat kan hij tegen zo iets beginnen, daar staat iedereen machteloos voor. Tot heden toe heb ik nog niet het minste bericht van hem vernomen. Ik weet niet meer wat denken. Dat hij niet meer in leven is kan ik mij toch niet vast voorstellen. Dat zou toch al te verschrikkelijk zijn, zo iets kan ik eenvoudig niet aannemen.
Ik kan niet denken dat die heldere bruine kijkers star en levensloos zouden zijn en zijne stem dat die nooit meer tot mij zou doordringen, neen dat kan en wil ik niet bedenken. Tot het laatste zal ik blijven hopen dat hij wederkeert. Alle dagen bid ik vurig dat er toch een wonder zou gebeuren en dat er een einde zou komen aan deze verschrikking en eens toch zal mijn gebed verhoord worden.
De dag verloopt heel kalm. Patje en moeder blijven ook bij ons slapen en Patje sommeert ons naar bed te gaan en er niet voor ’s morgens uit te komen. Dat zullen we denkelijk ook wel doen.
Woensdag 15 mei 1940
Deze nacht ging enkele malen het alarm, maar wij hebben ons bed toch niet verlaten.
Ik ga met onze pa mijn loon halen, maar erg graag doe ik het niet want ik ben wat bang om over een brug te gaan. Alles verloopt toch goed. Het alarm gaat onderweg wel maar er gebeurt toch niets. Vandaag krijgt Patje bericht dat hij naar Gent moet gaan voor zijn dienst.
Charel en ons Jet besluiten van mee te gaan. Ik weet niet wat ik moet doen. Als ik alleen thuis moet blijven dan denk ik dat ik half gek word en als ik mee ga ben ik bang dat ik van mijn Jules niets meer hoor. Suske toch, waart gij
maar hier, wat moet ik nu toch doen. Ik kan geen besluit nemen. Patje zegt dat het beste is mee te gaan. Zo zullen we van Jules altijd bericht kunnen krijgen, en ook onze pa zegt dat ik maar mee moet gaan. Maar ik kan toch moeilijk een besluit nemen.
Ik krijg bericht dat Jules nog in leven is. God zij dank, mijn lieveling is er nog.
Ik kan niet anders dan nederknielen en bidden dat God hem blijft bewaren. Liefste, was ik maar bij je. Kon ik je maar even zien, je zeggen hoeveel ik van je hou, doch wie weet hoe lang dat nog duurt.
Tegen de avond besluit ik mee te vertrekken. Ik hoop maar dat ik het mij nooit zal betreuren en dat Jules mijn gedacht goedkeurt.
We gaan allen nog al vroeg slapen want we zullen morgen op tijd vertrekken.
Donderdag 16 mei 1940: de vlucht
Donderdagochtend, we vertrekken. Onze pa bewaart mijn sleutels en hij belooft moest hij Jules zien zal hij hem alles uitleggen. Hij gaat met ons mee tot op Sint-Anna. Daarna gaat hij terug. Doe ik goed met heen te gaan? Ik weet het niet. Ik heb onze Lizet haar voiture meegenomen en daar hebben wij onze meeste pakken ingestoken. Maar nauwelijks op Zwijndrecht verliezen we twee wielen, vaarwel voiture. De pakken worden op de velo’s gebonden en voort gaat onze tocht. Lizet moet ik natuurlijk altijd dragen. Ze loopt geen twee meters.
Als wij zo wat gegaan hebben komt er plots een Franse Kolonel met een Commandant naar mij toe en hij vraagt waarheen ik mij begeef. Ik zeg hem dat wij graag tot Sint-Niklaas zouden gaan, maar hij stelt voor dat hij mij en de drie kinderen naar Sint-Niklaas of Gent zoals ik verkies, zal voeren met zijn auto. Ik wijs eerst zijn voorstel van de hand, maar de overige zeggen dat het beter zou gaan moesten de kinderen er niet bij zijn. Daarom stap ik in de auto en ga mee. Staf en Maria schreien eerst wel wat. De commandant poogt hen te troosten maar natuurlijk verstaan ze hem niet, want hij spreekt Frans. Ons Liesje vind het wel leuk in een auto te rijden. Op zeer korte tijd zijn we aan de kerk van Sint-Niklaas, waar ik de andere zal opwachten. De kolonel wenst mij nog veel geluk en voorspoed. Ik dank hem hartelijk en … daar sta ik alleen met vier kleine kinderen, want er was nog een kleintje aan mij toevertrouwd tot Sint Niklaas. Om één uur sta ik daar en rond drie uur komt men dat ene kindje halen en om kwart voor vier zijn de andere daar. Ze hebben niet gegaan maar gelopen. Ze kunnen niet meer. Ik ga met Patje nog zoeken naar frieten doch vinden er geen en wij moeten nog schuilen voor vliegers. Wij kunnen in een herberg overnachten in een toneelzaal op stro. Als we er wat liggen komen er nog vluchtelingen en zo begint onze eerste nacht van huis.
Jules waar zou gij thans zijn? Ik voel zo iets als spijt dat ik gegaan ben, maar nu kan ik niet meer terug. Ik heb mijn teerling geworpen.
Vrijdag 17 mei 1940: Sint-Niklaas
Lieve hemel, was me dat een nacht, gedurig aan alarm. Het was of de sirene naast mijn zijde stond. Neen, hier lijkt het mij niet erg veilig. We wassen ons, drinken koffie en weeral voort.
Even voor Lokeren houden we halt om te eten en Charel en Patje gaan zien naar een nieuw kinderwagentje want zo gaat het niet langer. Ze zijn pas weg of het alarm gaat en wij moeten tweemaal in een schuilplaats kruipen. We maken ons erg onrustig over de mannen want er zijn verschillende bommen in Lokeren gevallen. Na enige tijd komen ze terug. Hebben die even geluk gehad. Ze gingen in een herberg de weg vragen, nauwelijks vijf minuten zijn ze weg of er valt een bom op dat huis en er zijn verschillende doden. We zetten onze tocht voort.
We moeten veel omweg maken, want er staat een fabriek in brand. In de namiddag komen we in Zeveneken aan, daar kunnen we in een leeg huisje overnachten. Een vrouwtje die daar neven woont komt aanstonds af met tafel, stoelen, koffie en melk en we zijn gesteld. Wat later kunnen wij er nog petatten eten, ook dat smaakt ons wel want het is al acht dagen geleden. Als de avond gaat vallen kruipen we op zolder in ons leeg huisje. Er ligt veel stro en zo maken we ons klaar voor de nacht. Eerst bid ik nog dat wij allen gespaard zouden blijven en vooral mijn Jules. Ik heb nooit erg christelijk geweest, maar nu bid ik veel en ik vind mij er beter mee. Als ik bid voel ik mij veel kalmer en dan heb ik veel meer vertrouwen.
Als ik bijna insluimer zeg ik steeds: “Slaapwel suske en blijf gespaard.” Ik hoop dat mijn wens bewaarheid word.
(Sint-Niklaas, Lokeren en Zeveneken werden inderdaad zwaar gebombardeerd, meer info via deze link)
Zaterdag 18 mei 1940: Zeveneken en Sint-Amandsberg
Deze morgen was dat vrouwtje van het huisje naast ons al vroeg bezig. Wij moesten bij haar komen koffie drinken en ze bakte eieren en spek voor ons. Als wij vertrokken schreide ze en vroeg om toch later eens iets over ons te laten weten. Dat zullen we zekers doen, want zo hartelijk zullen we naar een leeg huis zien om te huren voor enkele dagen. Maar er is niet het minste gelegenheid om te slapen en op de stenen zonder stro, dat gaat toch niet.
Zo komen we in een café. Daar kunnen we slapen op tafels als we willen. Eerst gaat Patje nog eens naar familie en als hij pas weg is komt er een vlieger en het afweergeschut komt in actie. We zitten buiten en werpen ons plat onder een boom. Plots roept iemand: “Rap naar binnen”. Wij doen dat zo gauw mogelijk. Het afweergeschut schoot juist boven onze hoofden en een stuk shrapnel was onder een boom terecht gekomen waar een meisje lag. Gelukkig werd ze niet gekwetst. Patje blijft nogal lang weg en het angstzweet breekt ons al uit als hij eindelijk binnenkomt. Dan horen we zeggen dat er nog plaats is in een fabriek (in Sint-Amandsberg) om te slapen en Patje overhaalt ons om er heen te gaan. De conciërge is heel vriendelijk en er is overvloedig stro. Toch zijn wij wat angstig want een fabriek… Maar als ons uur er is, moeten we toch gaan of we nu in een veld, een huis, een kerk of een fabriek liggen, dat zal geen verschil uitmaken. Zodus bidden wij maar dat God ons behoedde en ook dat hij toch mijn Jules spaart.
Zondag 19 mei 1940: Villa nabij Gent
We hebben toch een tamelijk rustige nacht gehad. Bij de portierster drinken we koffie en ons Lizet en Maria krijgen elk nog een handtasje van de lieve dochter van die brave mensen en met nieuwe moed zetten we onze tocht weeral voort. Toch vraag ik mij dikwijls af hoe zou het in Antwerpen zijn en met onze familie, met Regine en Louis, Jos en Netje, en onze pa en ons moeke. Zouden ze nog allen in leven zijn? God geve het toch.
Moeder en ons Jetje krijgen last met hun voeten en onze kinderen zijn er lastig, die maken maar ruzie en knorren en zagen maar, vooral ons Liesje, die kan het nogal uithangen. In de namiddag, na eerst door Gent gegaan te zijn, waar wij ook nog in een huis zijn moeten vluchten voor de vliegers, komen we aan een dreef met verscheidene villa’s in. Ons Patje stopt voor een en gaat zien of wij er kunnen overnachten. Na enkele minuten komt hij terug. De villa is ledig. We nemen er aanstonds bezit van. Boven liggen soldaten te slapen, doch dat hindert ons geenszins. Er wordt vuur gemaakt, koffie opgeschonken en spek gebakken. Werkelijk, als de toestand niet zo droevig was, zou het een heerlijk avontuur zijn. Er is een goede kant aan: we krijgen van de soldaten een keteltje lekkere soep. Dat smaakt ons, hoor.
Na het eten wassen we onze kinderen eens flink met warm water. Dat zal hun ook wel eens goed doen. Doch tegen de avond komen er vele troepen zich op de baan vestigen en de schrik slaagt ons weeral om ’t hart, want waar er troepen zijn daar is het niet erg veilig.
Ik ga nog wat buiten staan in het park achter de villa. Nu meer dan ooit dringt de diepe schoonheid van die bomen en struiken en bloemen tot mij door. Al dat frisse groen, die bloemen en het geroep der vogels, dat spreekt van kalmte en vrede en toch …. Ach, wat zou ik er voor over hebben om hier in vredestijd met Jules te zitten, ver van de stad, aan niets te denken, slechts de geur der planten in ademen en te dromen.
Het is in enigzins bedrukte stemming dat ik mij te ruste begeef.
Maandag 20 mei 1940
Ik heb deze nacht niet veel geslapen met al die troepenbeweging. Het is nog heel vroeg als wij vertrekken. Naar waar, dat weten we eigenlijk zelf niet… steeds verder, en toch wat voor ons bestemd is kunnen we immers toch niet ontlopen. Het is nog vroeg als wij vandaag halt houden en in een grote boerderij gaan vragen om uit te rusten en te overnachten. Wij krijgen heel gewillig toestemming. Wij krijgen een grote schuur tot onze beschikking. Als we gedaan hebben met eten, gaan we maar in het stro zitten. De tijd valt ons verschrikkelijk lang. In de namiddag komen er nog andere vluchtelingen en tegen dat de duisternis valt is de schuur reeds gans vol met arme, rampzalige lieden die have en goed moesten achterlaten. Slechts het hoognodige konden ze meenemen. Waarom, waarom toch al die ellende?
Men spreekt zo vaak van een wondere straal. Als er eens een straal werd uitgevonden die alle oorlogmaterialen vernietigde. Ja, zo’n uitvinder zou een ereteken verdienen. Maar ach, laten we eindigen met deze onmogelijke dromen en laten we pogen te slapen, want morgen zal het weer hetzelfde zijn: vroeg opstaan, rap wassen, eten dan weeral verder.
Dinsdag 21 mei 1940: school in Meulebeke
Wij hebben allen een goede nacht gehad, maar zijn toch blij als wij verder trekken, want in die schuur was het niet aangenaam. Het was er koud en donker.
Gelukkig treffen wij het nog goed met het weer. Wat zouden we moeten doen indien het regende? Dat zou een ramp worden met al onze pakken en dan die drie kinderen. Rond een uur of half elf komen we aan een hoeveke en Patje gaat vragen of we daar soms aardappelen mogen koken. Gelukkig wordt het ons toegestaan. Rap beginnen we te schillen en na enkele minuten staan ons petatjes al op.
Voor onze kinderen wordt er melk gekookt. Staf en Maria drinken elk twee volle tassen, Lizet heeft genoeg met een.
Achter in het pomphuis staat een flinke afwas. Terwijl onze aardappelen opstaan beginnen we gauw af te wassen. Zo gaat de tijd wat beter voorbij en het geeft zo’n huiselijk gevoel. Er wordt ook nog flink wat spek gebakken. Na het eten afwassen, de kinderen nog een as melk, Patje en Charel botermelk en dat alles voor slechts 10 frank. Dat zou in de stad niet waar zijn, denk ik.
We danken die lieve mensen hartelijk en gaan weeral verder. In de namiddag komen we in Meulebeke aan. Daar zegt men dat er een school is waar men eten en onderdak geeft aan vluchtelingen. Men wijst ons de weg en we gaan er heen. Spoedig hebben we het gebouw gevonden en gelukkig is er nog plaats voor ons. Om zes uur krijgen we koffie en brood. Ik denk wel dat de zusterkens hun werk hebben want er komen honderde vluchtelingen. Als wij verzadigd zijn gaan we in een klas waar we kunnen slapen op stro, dat Patje en Charel zijn gaan halen. Het zijn allen lieve mensen op die zaal. Staf heeft spoedig met een man vriendschap gesloten en hij is niet meer van zijn nieuwe makker weg te slagen. Wij wassen ons en de kinderen nog eerst en dan gaan we slapen.
Woensdag 22 mei 1940
Het is nogal een rustige nacht geweest. Om acht uur krijgen we weer koffie en brood. Ons Patje gaat in de keuken zijn diensten aanbieden. Wij vrouwen, beginnen moedig te stoppen. Op de middag krijgen we soep, die we allen voortreffelijk vinden. Stafke drinkt drie volle tassen uit, ook Maria eet goed, maar met Lizet hebben we wat last voor haar tas ledig is.
Ik heb ergens een boek opgescharreld en poog te lezen doch ik kan mijn gedachten er niet goed bijhouden en begin daarom maar weer te stoppen. Dat werkt mij ook weeral op mijn zenuwen en ik besluit een brief naar Jules te schrijven. Ik weet dat ik hem niet kan verzenden en toch wil ik schrijven, dat heb ik altoos gaarne gedaan. Zo gaat onze middag weeral voorbij. Rond zes uur drinken we weer koffie. We babbelen nog wat en dan leggen we onze kinderen slapen. Er is een man bij ons op de zaal die een mondmuziekje bij heeft en zacht begint hij te spelen van Mexico Way. Dat herinnert mij zo hevig aan Jules dat ik mijn tranen niet kan bedwingen. Ik moet buiten gaan.
In gedachten zie ik Jules thuis zitten en onze kleine dicht tegen hem aangeleund staans, zoals ze altijd deed wanneer hij speelde. Ach Jules, wat verlang ik toch naar je. Kon ik maar bij je zijn. Ik voel me zo moe, niet van het gaan, oh neen… maar ik weet niet juist hoe ik het moet zeggen. Doch ik zou dicht tegen je aangeleund willen slapen ja, om nooit meer te ontwaken want het leven is verschrikkelijk. Het is één ellende en verdriet.
Ik ga maar weer terug binnen en ga maar op het stro liggen. Marcel, zo heet die man, is nog altoos aan ’t spelen en weer word ik door weemoed overmand en vloeien mijn tranen. Ik heb toch zo’n heimwee. Ik verlang zo naar Jules en naar huis, naar al onze familie en vrienden. Was alles maar al voorbij. Stilaan valt de duisternis, het muziekje word opgeborgen en iedereen begeeft zich te ruste.

Donderdag 23 mei 1940
Ik geloof dat ik al schreiend in slaap ben gevallen, toch ben ik die man dankbaar voor zijn muziekje, want die tranen hebben mij verlicht. Het ellendigste is dat de tijd zo slecht voorbij gaat. Ik wissel maar weer af, stoppen, lezen, weer stoppen enzovoort. Ons Patje zorgt goed voor ons. Rond twaalf uur komt hij af met een keteltje soep en een flinke schotel lever die in de soep gekookt heeft. Er wordt weer goed gegeten. Ik ga met ons Lizet een wandeling doen, maar denk toch niet lang weg te blijven. Onderweg ontmoet ik Patje en hij gaat met ons mee. Zo wordt het toch vier uur als wij terug in de school komen. Wij babbelen nog wat en zo wordt het weeral tijd om koffie te drinken. Daarna de kinderen wassen en het is weeral tijd om ze te slapen te leggen.
Tegen dat ze insluimeren leg ik mij ook maar te rusten. Marcel speelt weer op zijn mondmuziekje. Ik ben er blij om en toch schrei ik weer. Ik heb nooit goed het woordje heimwee begrepen, maar nu versta ik het oh zo goed. Ik weet nu wat het is ver van huis te zijn, van diegene die men bemint en dan altijd te moeten denken, zullen we elkaar nog wederzien.
Ik hoop zo vurig dat deze droevige toestand toch rap een einde zal nemen, want het is toch te verschrikkelijk.
Vrijdag 24 mei 1940
Al negen dagen dat wij van huis zijn. Deze nacht zijn we vaak opgeschrikt door de vliegers die bommen kwamen werpen. Overal is het toch hetzelfde, nergens is men daar veilig voor.
Het kanon horen we ook veel duidelijker. Vandaag wassen we. Ik haal water aan, moeder en ons Jet wassen en dan spoel ik en hang het goed op. Zon is er genoeg zodat ons wasje spoedig droog zal zijn. Ik ben blij dat we zo wat kunnen bezig zijn, zo gaat de tijd tenminste toch voorbij. Spoedig is het dan ook twaalf uur en Patje brengt onze soep al. Ze is weer uitstekend en ieder krijgt een ei, omdat het vrijdag is. Als onze soep op is komt Patje nog met een schotel vlees aan, uit de soep. Zo’n vlees heb ik nog nooit gegeten, het is precies gebraad. In de namiddag verstel ik mijn goed, daar gaat ook weeral wat tijd mee heen.
Ik ben altijd blij als we slapen gaan en toch… wat brengt ons morgen?
Lieve hemel was me dat schrikken. Ik geloof dat er heel kort bij een bom gevallen is. Ik dacht dat ons laatste uur geslagen was, maar denkelijk zijn we nog zo ver niet. Ik hoor dat het geen bom was maar iet van het afweergeschut dat slechts ontplofte als het beneden kwam. Als wij slapen willen gaan, worden we weer opgeschrikt. Maar dat is het dreunen van het kanon dat wij horen. Elke keer een felle slag en dan een gefluit van het afgeschoten object dat door de lucht klieft en dan weer een slag als het neer komt. Dat kan niet ver van ons vandaan zijn en allen in onze zaal zijn opgewonden en bang. Het wordt laat als wij ons slapen leggen.
Zaterdag 25 mei 1940: naar Brugge
We hebben een heel slechte nacht gehad. We zijn dikwijls nog opgeschrikt door dat akelige gefluit en die scherpe knallen. Het is nog heel vroeg als iedereen op is want bijna iedereen is zinnens te vertrekken. Patje wil gaarne nog blijven maar wij zijn allen nogal angstig en daarom vertrekken wij na het eten ook maar.
Het is toch met wat spijt dat we van onze lotgenoten afscheid nemen. Zie zo, hier staan we weeral klaar om te vertrekken. Wij gaan vandaag een flink eind naar de kant van Brugge op. We stoppen alleen om te eten onderweg en dan maar weeral voort.
Het is al laat als wij ergens onderdak vinden. We drinken rap koffie en leggen de kinderen slapen en dan als toppunt kunnen wij een badkuip krijgen en warm water om ons te wassen.
Wij zijn na ons bad gans opgefrist. Het was ook hoog nodig en we gaan ook maar rap slapen. Als we nauwelijks neerliggen, begint dat geschut weer maar nu veel heviger nog dan in de school en zo rap opeen. Het is om gek van te worden. Hier kunnen we niet blijven. Hier is het nog erger. Maar toch moeten we de ochtend afwachten, want in de nacht vertrekken met onze kinderen dat gaat toch niet.
Was het nu maar al ochtend…
Zondag 26 mei 1940: Doomkerke
Het is nog maar drie uur als wij opstaan, want slapen kunnen we toch niet meer. We wassen ons gauw wat en beginnen alles in te pakken. Om vier uur maken we de kinderen wakker. Arme schaapjes, waren we toch maar thuisgebleven…
Rap koffie gedronken en dan weeral voort. Vandaag willen wij een flink eind afleggen en als het kan in Brugge geraken. Want in een stad bombardeert men toch zo niet? Hadden we dat in Antwerpen maar bedacht… doch gedane zaken nemen geen keer.
Wij stoppen enkel om te eten en dan maar verder.
Om elf uur gaan we op een boerderij in ’t gras eten. Daar liggen vele soldaten. We moeten ook nog enkele malen schuilplaatsen ingaan voor de vliegers, een uurtje later komen we overeen van maar op te stappen. In de namiddag komen we in Doomkerke, daar zien we een kaartje: “Eieren: vier voor 1 frank”. Wij erop af, doch er zijn nog geen gekookte. We besluiten van maar te wachten want het brood wordt raar en eieren vullen goed. Terwijl wij wachten gaat Patje vragen of ze soms aardappelen verkopen en of we ze daar kunnen koken, het word ons toegestaan. Heel rap zijn we aan ’t petatten schellen.
We krijgen ook nog salaad en daar onze eieren bij. Het smaakt ons hoor. We wassen af en nemen het huis wat op. Dan zeggen die lieve mensen ons dat we kunnen blijven slapen en dat we daar kunnen blijven zo lang we willen. Met dankbaarheid nemen we aan. En het is niet op stro dat we slapen, neen, in bedden en op matrassen, wat een zalig gevoel geeft dat. Was Jules nu maar bij ons. Wie weet hoe lang het duurt voor hij nog eens in een bed slaapt? Arm suske toch, waarom moet dat nu zijn?
We gaan nogal vroeg slapen, moeder en Patje op de eene kamer en wij allen op de andere. Jet en Charel in bed en ik en de kinderen op de grond maar op zachte matrassen.

Maandag 27 mei 1940
We hebben een goede nacht gehad. Ik lig al vroeg wakker, maar lig stil want de andere slapen nog.
Daar begin ik weer te denken: nu moesten alle soldaten de wapens eens neerleggen en weigeren te vechten, maar zeggen: laat ons broederen zijn, het leven is al droevig genoeg zodat wij niet de ellende moeten vergroten door elkaar te vermoorden. Doch mijn gedachten zijn op hol want eensgezindheid over gans de wereld heeft er nog nooit en zal er ook wel nooit bestaan. Onze gastjes worden eindelijk wakker en we staan allen op. Vandaag wassen we, we doen de was van die lieve mensen en den onze samen. Zo gaat de tijd goed vooruit. Aan de was help ik niet zoveel maar daarna neem ik alles flink op. We koken ook nog eieren want er komen vele vluchtelingen en ook soldaten en kopers.
In de namiddag komt plots de zoon van de mensen thuis. Wat schreien ze allen. Het is een hele lieve, vriendelijke jongen. Er komen ook nog vele soldaten eieren kopen. Wij koken maar en Patje verkoopt.
Er komen ook nog soldaten die vragen of ze bij ons kunnen komen eten. Het wordt hun toegestaan. Nauwelijks zijn ze binnen of er komen weer vreemde vliegtuigen en er worden verschillende bommen geworpen. Wij vluchten allemaal de kelder in. Enkele bommen zijn dicht nabij ons gevallen want gans het huis daverde ervan.
Eindelijk is het gevaar zowat voorbij en kunnen we bovenblijven. Als ik al die soldaten daar zie zitten kan ik weerom mijn tranen niet bedwingen. Was Jules toch maar bij ons, hoe veel gemakkelijker zou alles dan te dragen zijn. De jongens hun maaltijd is afgelopen en ze vertrekken weeral.
Stilaan gaat de tijd voorbij en eindelijk is het half zeven en leggen we de kinderen slapen. Erg gerust zijn we toch niet want gedurig aan komen er vliegers over en wordt er geschoten. We gaan ook vroeg slapen, want wie weet wat er deze nacht nog komt.
Dinsdag 28 mei 1940
Lieve hemel, wat een nacht. Nauwelijks in bed of daar begon het weer. En het geschut horen we ook weer zo goed. Dat fluiten door de lucht en die scherpe knallen zou iemand gek maken. Charel en ons Jet slapen. Ik weet niet wat ik moet doen. Ze wakker maken of ze laten liggen? Misschien was het nog maar het beste dat we zo ons dood afwachten. Ik aarzel nog wat. Maar een nieuw gedonder verandert mijn gedacht gauw en ik roep hen wakker. We nemen onze kleintjes op en wikkelen hen goed in hun deken en dan rap naar de kelder. We halen ook nog enkele stoelen om op te zitten.
Na een half uurtje is het weer stil en gaan we terug naar boven.
Niet lang echter, want het begint weer opnieuw. Arme schaapjes toch, ze sliepen weeral zo goed, terug naar de kelder. De twee oude mensen en hun zoon zijn er ook. Als alles zo weer wat stil is gaan we terug naar ons slaapkamer. Ik had liever in de kelder gebleven, maar de andere niet, zodus weeral naar boven. Neen, dat is geen werk meer. Daar is het weer, dat is de artillerie die zo hevig in actie is. We wachten zolang mogelijk om naar beneden te gaan. Het wordt hoe langer hoe erger. We horen het ook niet meer zo lang door de lucht fluiten.
Julien komt ons roepen en zegt dat het hoog tijd is dat we naar de kelder gaan, dat doen we dan ook. Als het wat kalmer is gaat Julien naar boven maar voor niet lang. Hij ging een matras halen om de kinderen op te leggen. Dan gaat hij nog eens terug om één voor ons te halen. Zo’n hartelijke jongen!
Dekens hebben we ook. We leggen ons neer en…, ik slaap ja, ondanks vliegers en niettegenstaande het geschut val ik in slaap. Als ik wakker word zie ik dat moeder en Patje ook in de kelder zitten. Dat is ook de eerste keer. Lang hou ik mijn ogen niet open want ik dut weer in.
Het is al na zeven uur als wij opstaan. Alles is heel stil. We wassen ons en drinken koffie. Er komen jonge vluchtelingen eieren kopen en die zeggen dat het Belgische leger zich overgegeven heeft. Zou dat waar zijn? Oh God, gave het toch! Er zijn al zoveel slachtoffers gevallen. Patje gaat buiten staan. Komt rap terug binnen eieren koken, zegt hij, want er komen veel soldaten. We beginnen rap te koken, maar tegen zo’n stroom is niets te doen. Honderden soldaten komen er en alle willen eieren.
Ja, drie voor 1 frank. Is niet veel en het is al bij de meeste twee dagen geleden dat ze nog gegeten hebben. Iedereen heeft zijn taak. Onze kinderen halen bussen van de soldaten aan, Charel vult ze, ons Jet kookt eieren en ik breng ze naar Patje die ze verkoopt. Soms help ik hem daar ook wat mee, want hij kan het niet bijhouden. Rap is onze voorraad uitgeput. Patje gaat andere eieren halen. Het schijnt mij dat hij zo lang wegblijft en ik ga eens zien. Maar hemel toch, daar staat hij waarachtig rauwe eieren te verkopen. Hij is gans door soldaten omringd. Ik loop er gauw heen en haal wat eieren om te koken. We vragen ook of het nu waar is dat België overgegeven is maar de jongens weten ook van niets. Toch moet er iets zijn want zoveel soldaten heb ik nog nooit gezien, er komt geen einde aan. Ik zoek maar naar Jules of één van zijn vrienden maar ik zie één bekend gelaat. Op enkele uren hebben we een 1000 eieren verkocht. Hadden we er 3000 gekookt, ze hadden ook weg geweest.
Er komen Duitse vliegers en zo laag, ja, het moet overgegeven zijn, want er wordt niet geschoten. Gelukkig nu kunnen we terug naar huis, als we nu alleman maar terug vinden, ik hoop het vurig. Het liefst van al had ik direct ingepakt en opgestapt maar Patje zegt dat het toch het beste is nog een dag te wachten. Dat is maar een bittere pil voor mij en ook voor Charel, want die denkt evenals ik dat Jules thuis zal zijn.
Arm suske, wat moet hij niet denken als hij thuiskomt en er is niemand. De dag is rap voorbij en nu gaan we voor het eerst sedert achttien dagen gerust slapen.
Woensdag 29 mei 1940
Erg goed heb ik deze nacht toch niet geslapen.
Ik schrok menigmaal wakker en altoos dacht ik dan dat er geschoten werd. Gelukkig is het niet waar en alles is zeer kalm en stil als we opstaan. Er komen veel Duitse vliegers heel laag over de huizen en met nog steeds wat angst volg ik ze. Vandaag zouden we aan brood moeten geraken want ons laatste is op, hoewel w’er heel zuinig op geweest zijn. Na de middag gaan we wat wandelen, iets wat Patje voorgesteld heeft.
Er ligt zo nogal wat langs de weg van kogels, geweren, bajonetten, ja, tot mitralleuse toe. Wij raken toch niets van dat gevaarlijk goedje aan. Nog geen tien minuten van huis af zien we …. een bakkerskar en oh, welk geluk, wij kunnen twee broden bekomen en het moedertje waar we bij gehuisvest zijn, heeft beloofd van er ook nog twee voor ons te bakken zodus het zal wel gaan tot thuis.
Als we terugkomen gaan we alles inpakken want morgen vroeg vertrekken wij. Wat zal ik blij zijn als we in Antwerpen aankomen en ik kan het gedacht maar niet van mij afzetten dat Jules zal thuis zijn.
Het is maar goed dat we zo enkele dagen hebben kunnen rusten, want Charel zijn voeten waren gans open gelopen, maar nu is het goed genezen. En ook moeder is weer terug op haar stel want zij was totaal op van vermoeienis als wij hier zijn aangekomen. Wij gaan vandaag nog maar eens vroeg slapen want morgen is het de grote dag, de dag dat onze weg terug een aanvang neemt.
Donderdag 30 mei 1940: terugreis, Sint-Amandsberg
Het is nog tamelijk vroeg als we vandaag opstaan. We zijn spoedig allen gewassen en koffie drinken is ook vlug gedaan en zo staan we rond acht uur klaar voor onze tocht. We nemen afscheid van de lieve mensen waar we zo’n goed onthaal hebben genoten en nu op weg. Ik voel mij zo fris en heb een gevoel of ik wel tot in Antwerpen zou geraken. Vandaag willen we tot Sint-Amandsberg (zie 18 mei) gaan en zien of we weer bij die brave mensen kunnen overnachten in die fabriek. Wat ons erg tegenvalt is dat we zo’n grote omwegen moeten maken, dat is zeker zes kilometer dat we meer moeten doen met allerlei zijwegen te moeten nemen.
Onze kinderen krijgen van soldaten beschuit. Dat kennen z’al goed, hoor en daar ze goed hard zijn zwijgen ze toch weer een kwartiertje. Ik vrees dat we met moeder niet ver zullen geraken want ze blijft vaak achter, en ook ons Jet klaagt van haar rug. Als ze dat maar niet terug krijgt wat ze verleden jaar heeft gehad, toen heeft ze zes weken plat te bed gelegen en dat is nu juist een jaar geleden.
Om beurt laten we moeder aanhangen en zo geraken we tot aan Gent. Eerst moeten we nog halsbrekende toeren doen voor we eigenlijk aan Gent zijn, van een berg met een heel smal pad moeten we omlaag en dat met onze voiture en die zwaar bepakte fietsen. Maar zonder ongelukken komen we toch beneden. In Gent wacht ons nog iets. Daar zijn al de bruggen opgeblazen en nu moeten we over een noodbrug. Daar was die weg van daarstraks een paradijs tegen.
Ons Jet is met haar gasten het eerst over maar Charel en Patje met hun fietsen en ik met de voiture, dat is wat anders. Juist als ik bijna niet meer verder kan, komt er een man helpen. Ons Jet had hem wat toegestoken. Zo komen we veilig aan de overkant. Op de toren zien we dat het reeds kwart voor zeven is. Dat hadden we niet verwacht, want ik had gehoopt tegen vijf uur zeker in die fabriek te zijn.
Nu is het half acht, maar de klokken zijn allen een uur verzet (Duitse tijd) en dan zijn we in Sint-Amandsberg… ons doel voor vandaag is bereikt. De mensen van de fabriek kennen ons nog en laten ons aanstonds binnen. Charel gaat horen voor een auto. Ondertussen eten wij. Daar Charel zo lang weg blijft leggen we onze kinderen maar slapen. Eindelijk komt hij terug en morgen vroeg zullen we denkelijk een auto hebben die ons verder brengt. Nu dat moeder wat gezeten heeft kan ze helemaal niet meer gaan. Ze loopt gans kreupel en ook ons Jetje haar pijn is verergerd. We gaan allen maar gauw slapen want morgen moeten we toch weer verder. Als we nu maar die auto kunnen krijgen.
Vrijdag 31 mei 1940: Zeveneken en Sint-Niklaas
Vandaag verjaart Jules. Arme man, toch wellicht hebt gij zelfs geen sigaret op uw zesentwintigste verjaardag. Wie had dat kunnen denken hé? Dat gij uw verjaardag in zo’n droeve omstandigheden zou doorbrengen.
Het is kwart na zeven als we na afscheid te hebben genomen van de vriendelijke mensen, op weg gaan. Moe loopt maar sukkelachtig, met ons Jet is het wat beter. Om acht uur zijn we op de afgesproken plaats voor die auto. De man vraagt 25 frank per persoon en dan de fietsen en de voiture nog, en dat maar tot in Lokeren. Neen, zo erg laten w’ons niet pluimen, dan maar eens op onze tanden gebeten en met de voettram verder.
Rond de middag komen de in Zeveneken aan. Daar gaan we dat lieve mensetje, die toch zo goed voor ons geweest eens opzoeken.
Wat is ze blij ons terug te zien. Aanstonds is ze in de weer om melk te koken en koffie te schenken. Er komen vele krijgsgevangenen voorbij. Ik ga buiten zien, Jules moest er zo eens bij zijn. Er gaan er duizenden langs maar geen bekende. Ze zien er allen toch zo moe uit, arme stakkers toch, maar toch beter krijgsgevangen dan dood, want nu zult gij weldra naar huis kunnen gaan. Moed maar, mijn jongens.
Ik gevoel maar steeds de lust om die soldaten de hand te drukken en ze bemoedigend toe te knikken.
Het is één uur als we opstappen, we beloven te zullen schrijven. Vandaag willen we tot Sint-Niklaas geraken. We moeten veel omweg maken en onze kinderen worden lastig. Van een Duits soldaat krijgen z’een stuk appelsien. Ze zijn wel allen vriendelijk voor ons. Het is al acht uren als we in Sint-Niklaas aankomen, moe kan niet meer en ons Jetje heeft weer veel pijn. Ook ik voel thans vermoeienis. Van een Duits korporaal krijgen w’een flink stuk salami. Ze is lekker en als ik met Lizet naar de koer ga, krijgt ze van een ander officier een stuk chocolade.
We zijn thans in dezelfde herberg waar we bij ons vertrek overnacht hebben. Maar de zaal waar we geslapen hebben is door vijftig Duitse soldaten bezet. Er is er nog een kleinere waar wij over kunnen beschikken, doch helaas is er geen stro meer. Wij gaan allen spoedig naar boven. Een matras krijgen we ook, het is een hele grootte en als w’hem op zijn breed’s leggen kan moeder er met de drie kinderen op. Maar ze is te moe en is niet bekwaam, zegt ze, om naast de kinderen te liggen. Wij leggen hen dan maar naast ons op een oud tapijt en zo breekt onze laatste nacht van huis aan.
Zaterdag 1 juni 1940: naar huis
We staan vandaag nogal vroeg op, geslapen hebben we niet en we zijn ook wel stijf van op die’n harde vloer te liggen. Moe en Patje klagen dat de matras zo hard was. In elk geval zal hij toch zachter geweest zijn dan ons tapijt. Aanstonds na het eten kramen we op.
Het gaat maar langzaam want moe is totaal op. Als we een paar kilometer hebben afgelegd stopt er een autobus. Moeder, ons Jet en de kinderen kunnen mee rijden. Nu blijven we nog met drie over. Charel neemt wat gepak van zijn fiets af en het legt het in de voiture. Hij is ook zo verlangend om thuis te zijn dat hij besluit van door te rijden. Zo staan dan ten laatste Patje en ik nog alleen. Ik wou wel dat ik vleugels had en al thuis was. Eindelijk zien we de toren van onze hoofdkerk. Toch duurt het nog lang eer we aan ons bestemming zijn.
Eindelijk… thuis.
Nu krijg ik wel de wreedste ontgoocheling die mens maar kan krijgen. Jules is niet thuis.
De dag dat we gaan vluchten zijn is hij nog thuis gekomen. Dat moet voor hem ook nogal een slag geweest zijn, thuis komen en iedereen weg.
Ik kan niet zeggen welk verdriet mij dat deed. Al schreiend ging ik naar zijn vriend de Cool, maar daar wisten z’ook niets dan hetgeen ze mij al meegedeeld hadden. Juist toen ik terug naar huis wilde gaan kwam de Cool aan. Ik dacht natuurlijk dat Jules er bij zou zijn maar weder wachtte mij een teleurstelling.
Mijn Jules was met het Joeke en nog enkele andere achter gebleven. Dan ben ik naar het Joeke gegaan maar daar wisten ze ook niets. Moedeloos, totaal op, ben ik dan maar naar huis gegaan. Zo ellendig heb ik mij nog nooit gevoeld, zo moe.
De kinderen van Patje zijn allen thuis, ook Julien. Waarom toch kon ik dat geluk niet hebben van Jules thuis te vinden. In een aller bedruktste stemming ga ik slapen.
Zondag 30 juni 1940
Het is bijna een maand geleden dat ik nog in mijn boek geschreven heb.
Er is ook bijna niets gebeurd. Van Jules nog geen enkel bericht.
De dagen schijnen mij oneindig toe en de nachten duren zo verschrikkelijk lang. Afgelopen woensdag zijn er vliegers overgekomen en het afweergeschut was fel in actie. Ik was doodsbang. Zo’n angst heb ik gans de oorlog niet gehad. Vrijdag was het weer hetzelfde, maar toch wat minder hevig. Was Jules maar thuis, dan zou ik niet half zo bang zijn, maar dat duurt ook zo lang.
Al zo vaak zegde men: tegen de achttiende zijn ze allen thuis, dan weer tegen de eerste, maar nog is hij niet thuis. Nu heeft weer in het dagblad gestaan dat ze voor den vijftiende zullen thuis zijn. Zal het thans waar zijn? Ik hoop het toch zo want het is toch zo droevig zo alleen. Louis van Regina is ook nog niet thuis en die heeft ook nog geen enkel bericht ontvangen en Netje weet ook nog niets van Jos.
Kwamen ze toch maar gauw allemaal naar huis.
Met ons rantsoen gaat het nogal, vier zegels per brood en men krijgt dertig zegels per persoon per maand. Voor grote eters is dat niet veel natuurlijk, maar ik kom goed toe want ons Lizet heeft ook vol rantsoen en dat eet ze natuurlijk niet op.
Ik denk dat ik maar eindig en slapen ga. Het is nog maar half elf. Gisteren heb ik tot twaalf uur aan de deur gezeten, maar vandaag is het veel kouder en iedereen is binnen.
Ik hoop maar dat ik een goede nacht zal hebben, maar toch ben ik weeral bang. Was het maar al vier of vijf uur dat het weeral licht werd, dan eerst val ik gewoonlijk in slaap tot een uur of negen en dat voor mij die vroeger zo gerust sliep, maar ik denk wel dat het beteren zal als Jules maar thuis is.
Vrijdag 12 juli 1940
Het is weeral veertien dagen geleden dat ik nog iets heb opgetekend. Veel valt er ook niet te schrijven. De derde juli heb ik in grote eenzaamheid mijn driejarig huwelijk gevierd. Ja, drie jaar getrouwd en door de mobilisatie al tien maanden vaneen.
Ik voor mij had gaarne vijf jaar van die schonn tijd er voor over als Jules al maar bij mij was.
Den vierde kreeg ik een brief van Jules. Ik was al zo blij doch het was er een van de tiende mei.
In de nacht van de derde juli heeft het afweergeschut weer flink bezig geweest. In het begin van de week was het op klaren dag om een uur of half zeven geloof ik. Het was als een regen van shrapnels. Daarna hebben we enkele kalme dagen en nachten gehad. Maar deze nacht was het weeral hetzelfde. Er is een vliegtuig neergestort en drie huizen zijn afgebrand.
Ik geloof nooit dat tegen de vijftiende, zoals algemeen gezegd wordt, de krijgsgevangenen zullen gelost worden. Nu komen er toch brieven vanuit Duitsland.
Donderdag 18 juli 1940
Deze week is er veel gebeurd. Zondag zonder dat men het vooraf wist stonden er ineens 2000 van onze soldaten aan de kaai. Zij kwamen van Duitsland. Ze moesten naar het Kommandatur en van daar… naar huis. Het volk was halfdol van vreugde. Onze soldaten werden goed onthaald.
Dinsdag hebben we bericht gehad van Jos en Nonkel Henri. Beide zitten in Duitsland.
En gisteren, woensdag dus, om kwart voor vier, kreeg ik een kaart van Jules. Hij had ze zelf geschreven.
Ik was toch zo gelukkig.
En Louis van Regina zit bij hem, dat is ook even geluk hebben.
Kwamen ze nu maar gauw thuis.
Deze week zijn er een 7000 aangekomen. Was Jules er maar al bij. Vandaag zijn er geen toe gekomen en naar het schijnt zal men enkele dagen wachten met er te transporteren, maar ik hoop toch maar dat het niet lang duurt, want hoe meer er af komen, hoe meer moed ik heb.
Zondag 4 augustus 1940
Op 17 juli is mij een groot geluk toegekomen: een kaartje van Jules. In de gietende regen liep ik er overal mee naartoe om het te gaan zeggen. Ik heb aanstonds een brief en een kaartje teruggestuurd.
Ik ben toch zo gelukkig dat hij leeft, maar ik hoop zo dat hij nu spoedig zou thuiskomen. Maar tot op heden heb ik geen geluk gehad. Ik denk dat er een 10.000 gelost zijn, maar nu is het weeral tien dagen geleden dat er nog toegekomen zijn. Ik ben al vaak gaan zien aan de kaai waar de schepen aankomen. Eenmaal had ik het geluk Belgische soldaten te zien, over de 3000 op twee schepen. Ik was er van rond vier uur en het was vijf uur als we de schepen in ’t zicht kregen. Om half zes lagen ze aan en om kwart voor zeven gingen ze op weg naar het Kommandantur. Vandaag mochten ze naar huis.
Het was ontroerend die mannen te zien. Velen liepen de tranen over de wangen en ook ik schreide, niet zo zeer omdat Jules er niet bij was, maar dat pakt zo. Waren ze toch maar allen thuis.
5 januari 1999: 59 jaar later
Ja, hier ben ik terug, na 59 jaar.
Ik was met schrijven gestopt, maar nu wil ik toch nog wel wat toevoegen aan mijn schrift.
Al de toen volwassen personen zijn overleden. Ik denk dat mij ook niet meer veel tijd rest, want ik ben nu 79 en ik voel mij niet zo best. Ik ben moe en het wordt moeilijk, maar enkele dingen wil ik nog optekenen…
Jules kwam eind november 1940 thuis. Hij schrok zich rot. Wij woonden in de Pioensteeg (nu Pionierstraat).
Enkele weken voor zijn thuiskomst had een vlieger, die geraakt was door het afweergeschut, zijn bommen gelost boven onze woonwijk. Er waren vele doden in de Gasstraat, Pioensteeg en Sterbeeckstraat. Wij woonden in nummer 16 en bij ons viel het nogal mee. Ruiten kapot en wat brokstukken maar niets onherstelbaar.
Wij zijn allen de oorlog toch goed doorgekomen. Hoe het was al die jaren, daar moet ik niets over melden, daar is genoeg over geschreven.
Toch waren er zelfs in de oorlog leuke dingen en enkele wil ik hier in melden.
Wij mochten pakjes sturen naar onze jongens, die krijgsgevangen waren. Mijn man heeft er drie van ontvangen. Toen hij al enkele weken terug thuis was kregen wij bericht dat wij twee pakjes mochten komen afhalen. Er was er één met winterkleding en één met eten. Wij zijn op een bank gaan zitten om te zien wat er allemaal in zat. Het waren allemaal dingen die niet slecht werden, daar had ik wel voor gezorgd. En blij dat wij waren met onze pakjes!!!
Alles was gerantsoeneerd. Wij hadden ons rantsoen vis kunnen bemachtigen. Wij hadden een hele forel. Ik heb die klaargemaakt en onze dochter, Lizet heeft die helemaal opgesmuld. Wij waren zo gelukkig dat we zelf geen honger voelde.
Zo was er een zaterdagmorgen. Het was heel koud. Jules en ik werkte beide bij Persenaire. We hadden beiden geen lust om te gaan werken, maar wij moesten wel want de centjes waren erg nodig. Toen wij in de Halestraat kwamen reeds ons een vrachtwagen voorbij. Er zaten mannen op die iets riepen. Wij verstonden het niet en toen wierpen ze iets naar ons. Ik durfde niet gaan zien, maar Jules gelukkig wel. Het was een metworst van wel 1 kg. zwaar. Ge kunt denken dat er gefeest werd thuis. Als we ons Lizet vroegen of ze nog een boterhammetje wilde zei ze nee! Alleen een stukje saucis wou ze wel. Ze had haar buikje vol en wij ook.
Beste Pieter als lid van de heemkundige kring van Zonhoven en Houthalen Helchteren wil ik u feliciteren met al u werk.
Mvg Kevin
Mooi verhaal. Ik heb spijt dat ik het nu pas lees, 2/3/2021. Veel van onze jongens uit Zonhoven zijn ook in Zeveneken geweest en van daaruit verscheept naar Duitsland. gr andre vanhamel
Ik ben de kleindochter van Gusta, en hierbij meld ik dat Gusta op 25 mei 2018 op 99-jarige leeftijd overleden is. Toch ben ik er zelf fier op dat ik dit verhaal van haar heb kunnen laten verschijnen via dit blog en dat zij het ook geweten heeft dat het verschenen is. Ik heb het haar toenertijd laten lezen en ook een afdruk gemaakt zodat ze in het Home waar zij verbleef het konden lezen. Iedereen van de Verzorging stond met verstomming geslagen en hadden heel veel respect voor haar en wat ze had meegemaakt ! !