Klik hier voor meer info over het boek ‘Van onze jongens geen nieuws’
Duizenden jongens beleefden elk hun avontuur. Hieronder vind je een overzicht van de belangrijkste getuigenissen in ons boek Van onze jongens geen nieuws.
Farmaciestudent Antoon Ampe (°1915) uit Houthalen nam op 10 mei nog de trein van Leuven naar Hasselt, waar hij zijn reeds opgeroepen broers Andries en Fernand en enkele buurjongens aantrof. Gesloten grensposten en een afwachtende houding zorgden ervoor dat de groep pas op 20 mei de Franse grens overstak. Nadat ze in Bollezele het nieuws van de Duitse omsingeling hadden vernomen, begon een moeizame terugkeer. In West-Vlaanderen waren ze de bange getuigen van de laatste dagen van de Achttiendaagse Veldtocht. Op 1 juni was Antoon terug in Houthalen.
Kleermaker Gerard Baeten (°1921) vertrok op 15 mei uit Waasmunster met twee kameraden. Hij fietste dezelfde dag nog de grens over. Op 23 mei bereikte hij Rouen, waar hij werd doorgestuurd naar Conches. Daar nam hij de volgende dag de trein zuidwaarts. Gerard verbleef in Les Plans nabij Alès (15de CRAB). Op 18 augustus was hij weer thuis.
In tegenstelling tot de meeste CRAB’s wachtte Luikenaar Ludo Bastyns (°1910) niet tot hij gepensioneerd was om zijn getuigenis op schrift te stellen. In 1941 schreef hij het bittere relaas Sous les ordres d’un général fantôme: Le calvaire des 16 à 35 ans sur les routes de France. Ludo nam in Kortrijk de trein om er op 21 mei in Toulouse weer uit te stappen. Hij verbleef tot 7 juni in het Parc des Sports, waarna hij overgeplaatst werd naar een schoolgebouw in het centrum van Toulouse. Op 19 juni kwam hij terecht in Mont d’Astarac (17de CRAB). In de nacht van 1 augustus werd Ludo naar huis gestuurd, waar hij pas vier dagen later aankwam.
Scoutsjongen Maurice Bouchez (°1924) vertrok op 16 mei uit Ronse. Dezelfde dag nog spoorde hij over de Belgisch-Franse grens. Na een vlotte vierdaagse treinreis via Calais, Boulogne en Rouen was hij op 20 mei in Toulouse. Na een verblijf in een school en in het Parc des Sports ging het op 9 juni richting Gers. Maurice verbleef achtereenvolgens in Lauret en Labrihe, dorpjes in de buurt van Mauvezin (17de CRAB). Daar hadden de scouts het voor het zeggen. Op 5 augustus was hij weer thuis.
De Gentse wever Gaston Busson (°1920) nam op 15 mei afscheid van zijn vrouw en belandde via Rouen en Toulouse in het kamp van Cazouls-lès-Béziers (16de CRAB). Op 1 augustus werd hij gerepatrieerd. Hij kon pas op 7 augustus zijn vrouw weer in de armen sluiten.
Raymond Carlier was zeventien toen hij op 10 mei uit Namen vertrok. Hij verbleef vier dagen in Quiévrain, waar hij op 14 mei getuige was van een dodelijk bombardement op een trein met reserverekruten aan boord. In Noord-Frankrijk werd hij zich al snel bewust van de Duitse doorbraak. Op 20 mei zag hij de pantserwagens zelfs gewoon voorbijscheuren. Toch slaagde hij erin ergens tussen Péronne en Amiens de Somme over te steken en Rouen te bereiken. Op 26 mei nam hij er de trein met bestemming Pézenas (16de CRAB). Het is niet duidelijk wanneer Raymond werd gerepatrieerd.
Marcel Colpin was zeventien toen hij op 11 mei samen met zijn vriend Joseph Massillon uit het Luikse Tilleur vertrok. Ze begonnen aan een vijfdaagse wandelen fietstocht door Wallonië, gevolgd door een uiterst vermoeiende odyssee door Noord-Frankrijk. Op 21 mei waren ze in Parijs, de volgende dag in Bretagne, waar ze in de trein zuidwaarts werden gezet. Ze kwamen op 27 mei terecht in Agde. Op 21 juli ontsnapten de twee vrienden en met een soldatentrein wisten ze eerst in Toulouse en dan in Bordeaux te komen. Drie dagen later waren ze weer in Luik.
Roger De Bondt (°1921) vertrok op 15 of 16 mei uit Laarne. In Poperinge trof hij toevallig zijn beste vriend ’t Chiele (Achiel) en ze bleven samen reizen. Ze verbleven in het plaatsje Antugnac (17de CRAB). Midden juni vernam Roger toevallig dat zijn als sergeant gemobiliseerde vader in een kasteel in Belvèze-du-Razès verbleef, vlak bij Toulouse. Hij verliet zijn kantonnement en verhuisde naar Belvèze. Op 18 augustus kon hij huiswaarts keren, maar hij kwam terecht in een Duits krijgsgevangenenkamp. Hij werd als soldaat aangezien samen met andere CRAB’s. Na een onwaarschijnlijke queeste door Frankrijk was hij pas op 12 december 1940 terug in Laarne. Ook zijn vader werd krijgsgevangen genomen en zou pas twee jaar later thuiskomen.
In zijn roman In de mist uit 1983 beschreef Hammenaar Jef De Pillecyn (°1921) hoe hij met een groep kameraden op 15 mei vertrok. Hij stak de grens over in Menen en fietste door tot Rouen, waar hij na enkele uren in de trein werd gezet. Hij kwam terecht in het kustdorpje Sérignan (16de CRAB). Begin augustus werd hij met de trein via Bordeaux en Parijs gerepatrieerd.
De Aartselaarse Gustaaf Debelder (°1923) was op schoolreis in Houffalize toen de oorlog uitbrak en trok vanaf 10 mei door een land in oorlog. Thuis kreeg hij meteen te horen dat hij en zijn 27-jarige broer moesten vertrekken. Op 13 mei was hij in Roeselare en drie dagen later stak hij de grens over in Kemmel. Vanaf Steenvoorde trok hij met zijn vrienden naar Tours. Daar stapte hij in de trein naar Zuid-Frankrijk. Gustaaf kwam rond 22 mei terecht in Aigues-Vives (15de CRAB). Op 18 augustus mocht hij in de trein huiswaarts stappen. Het duurde vier dagen vooraleer hij thuis was. Eind jaren tachtig werd Gustaaf een van de meest actieve leden van de CRAB-vereniging. Hij organiseerde onder meer reizen naar het zuiden voor zijn lotgenoten van toen.
Adolf Dekeukelaere (°1922) vertrok op 16 mei samen met zijn broer Lucien en drie buurjongens uit Antwerpen. Lucien (°1924) was de vader van de schoonmoeder van Pieter Serrien. Hij was net te jong om CRAB te worden, maar vertrok ‘uit solidariteit’. Na een fietstocht tot in Rouen reisden ze met de trein naar Agde, waar ze vanaf 28 mei verbleven. Op 4 juli werden ze overgeplaatst naar Béziers. Op 1 augustus keerde Adolf samen met zijn broer terug naar Antwerpen. Pas een week later waren ze thuis.
Roland Fronville (°1924) verliet op 15 mei per fiets het Henegouwse Blaregnies, samen met zes reisgenoten. Al de volgende dag stak hij in de omgeving van Péronne de Somme over. Op 18 mei liep hij kazerne Tallandier in Rouen binnen. Hij werd er opgenomen in de colonne onder leiding van Jacques en Maurice Huisman, die de rit naar Zuid-Frankrijk helemaal per fiets deed. Roland belandde in Cologne (17de CRAB). Hij was op 9 augustus weer thuis.
Collegestudent Herman Geerts (°1923) vertrok meteen uit het Antwerpse Borgerhout toen hij op 14 mei het oproepingsbevel vernam. In 1985 publiceerde hij het boekje ’t Belgiksken in Gaskonje: vakantie voor het Vaderland onder het pseudoniem L.H. Cotvooghel. Daarin staat hoe hij in bijzonder gezelschap in de Westhoek aankwam. In het Noord-Franse Belle werd hij in de trein gezet naar Toulouse, waar hij in het beruchte Parc des Sports verbleef. Hij belandde begin juni in Mauvezin (17de CRAB). Het is niet duidelijk wanneer hij precies terugkeerde.
Albert Gerits (°1921) uit Neeroeteren belandde eind mei in het kamp van Agde. Zijn tocht door Vlaanderen en Frankrijk leidden we af uit documenten die hij ons meegaf. Hij fietste samen met acht dorpsgenoten naar Ertvelde en Roeselare en stak op 16 mei de grens over in Menen. De Limburgers fietsten tot voorbij Rouen en namen op 25 mei in Conches de trein naar Toulouse. Van daaruit werden ze meteen overgebracht naar Agde, waar ze tot 16 juli verbleven. Hoe en wanneer Albert terugkeerde, is onduidelijk.
Jef Haesen was achttien toen hij het Limburgse Heppen moest verlaten om zich in Eeklo te melden. Op 16 mei werd hij doorverwezen naar Roeselare, waar hij meteen richting Ieper, Poperinge en de grens werd gestuurd. Op 20 mei ging Jef in Duinkerke aan boord van een schip dat aanmeerde in Brest. Een week later werd hij vanuit Bretagne richting zuiden gestuurd. Na een kort verblijf in Toulouse kwam Jef op 12 juni in Touget (17de CRAB) terecht. Op 2 augustus werd hij gerepatrieerd. Acht dagen later was hij terug in Heppen.
Georges Henry (°1922) verliet op de eerste oorlogsdag zijn huis in het Luikse Chênée. Via Bergen kwam hij in Binche terecht. Op 14 mei moest hij te voet de grens oversteken en op 17 mei belandde hij in Saint-Quentin. Drie dagen later bereikte hij met de fiets kazerne Tallandier in Rouen. In de ochtend van 21 mei werd hij in de trein naar het zuiden gezet. Hij kwam in Montfrin (15de CRAB) terecht. Pas op 24 augustus kon Georges huiswaarts keren met een van de laatste repatriëringtreinen. Na twee dagen was hij thuis. In de jaren 1980 was Georges Henry de stichter van de CRAB-vereniging.
Luikenaar Jean-Émile Humblet (°1920) studeerde toen de oorlog uitbrak in Leuven en woonde in Brussel. Hij vertrok op 12 mei met twee vrienden met de trein. Via Doornik kwam hij op 15 mei in Boulogne terecht, waar zijn trein werd gebombardeerd. De drie overleefden het als enigen van hun coupé. Via Parijs reisde hij naar Bordeaux en op 22 mei verder naar Béziers. Jean-Émile kwam eerst in Sauvian en daarna in Sérignan terecht (16de CRAB), waar hij werd ingeschakeld in de Belgische administratie. Op 2 augustus begon zijn terugreis in een trein met beestenwagons, die drie dagen en nachten zou duren.
Onderwijzer in opleiding Ward Joppen (°1921) hield een dagboek bij over zijn vlucht uit Stabroek. Vanwege zijn studie kreeg hij een aantal zestien- en zeventienjarigen onder zijn hoede. Na een lang oponthoud en een Duits bombardement in Hazebrouck doolden hij en zijn jongens rond in Noord-Frankrijk, tot ze werden ingehaald door de Duitsers en naar huis terugkeerden. Eind mei was Ward terug in Stabroek. In maart 2013 vertelde hij zijn verhaal aan een student van zijn zoon Henk Joppen, in kader van het project Zo was onze oorlog. Enkele dagen later overleed hij.
Emiel Kussé (°1923) uit Edegem vertrok op 13 mei met de trein vanuit Hove naar Gent-Sint-Pieters. Drie dagen later was hij in Roeselare, waarna hij de volgende dag de grens overstak nabij Steenwerck. Via Saint-Pol naderde hij Abbeville, maar hij werd ingehaald door de Duitsers op 20 mei. Hij keerde huiswaarts en was op 27 mei terug in Edegem. In 2008 deed hij zijn tocht over met zijn zoon, liet die filmen en zette hem op YouTube (Link naar deel 1 en deel 2).
De Mortselse schrijver Ivo Michiels (°1923) wijdde zijn roman Kruistocht der jongelingen aan zijn ervaringen als CRAB. Hij fictionaliseerde zijn eigen verhaal tot dat van hoofdpersonage Rom. Met zijn kameraden vertrok hij naar Roeselare om via Rijsel met de trein naar Rouen te gaan. In de buurt van Rouen raakten ze betrokken bij een traumatisch treinongeluk. Ivo belandde uiteindelijk, net als Rom, in een kantonnement nabij Avignon. Na zijn terugkeer in augustus ging hij opnieuw aan de slag in de Mortselse Gevaert-fabriek. In 1951 verscheen Kruistocht der jongelingen. In André Delvauxs film Vrouw tussen hond en wolf (1979), waarvoor Michiels het scenario schreef, komt de CRAB-episode ook kort aan bod.
Hobokenaar Jan Poelmans (°1922) sprak een cassette in met daarop het verhaal van zijn tocht naar Frankrijk. Vanaf Poperinge reisde hij per spoor naar Bordeaux, waar hij na zes dagen in de trein op 23 mei aankwam. Hij belandde in Villeneuve-lès-Béziers (16de CRAB). Op 9 juni werd hij overgeplaatst naar het kamp van Agde. Op 3 augustus mocht hij naar huis. Vier dagen later was hij terug in Hoboken.
De Poperingse 32 bestonden uit drie leraren en 22 leerlingen van het college in Poperinge. Na hun vertrek op 19 mei sloot zich nog een zevental andere jongens bij hen aan. De grensovergang verliep vlot en via Saint-Omer bereikten ze na twee dagen Fauquembergues. Op 21 mei kwamen ze in Bréxent nabij Étaples terecht, waar ze na één dag reeds werden ingehaald door de Duitsers. Op 1 juni vertrokken ze huiswaarts via Doornik. Ze waren op 3 juni terug in Poperinge.
Bij zijn vertrek op 15 mei was de Brusselse ambtenaar Albert Segers negentien jaar. Twee dagen later fietste hij samen met zijn vriend Lucien en nog drie Elsenaars de grens over in de buurt van Moeskroen. Ze verkochten hun fiets in Rouen en spoorden verder naar Toulouse, waar Albert op 23 mei aankwam. Twee dagen later werd hij overgeplaatst naar Vestric bij Nîmes (15de CRAB). Hij werd er twintig jaar op 28 mei, de dag van de Belgische capitulatie. Op 12 augustus begon zijn terugkeer. Drie dagen later trok hij thuis de nieuwe pantoffels aan die zijn moeder voor hem had gekocht en was zijn avontuur voorbij.
Jozef Stoffels was zestien toen hij op 15 mei afscheid nam van Sint-Genesius- Rode. Samen met zijn neef Frans Stoffels en zijn vriend Pierre Denayer vond hij in Ronse een plaatsje in een trein. Via Kortrijk en Doornik verzeilde hij in Frankrijk. In Zuid-Frankrijk verbleef hij aanvankelijk op een prachtig kasteeldomein in de buurt van Béziers, maar dat mooie liedje duurde niet lang. Op 26 mei werd hij overgeplaatst naar het kamp van Agde, waar hij tot zijn repatriëring op 1 augustus verbleef.
De twintigjarige Jean Vak uit Brussel stak de grens over nabij Tourcoing. Hij doorkruiste Noord-Frankrijk per fiets, bereikte de Somme in Abbeville, was een van de passanten in de Tallandier-kazerne in Rouen en stapte in Conches in de trein. Op de ongeluksdag 28 mei belandde hij in Agde. Op 31 juli werd hij in de repatriëringstrein gezet en op 4 augustus was hij weer thuis. Al in oktober 1940 schreef hij zijn ervaringen neer onder de titel Trois mois avec les CRAB. Dit erg emotionele relaas baadt in een sfeer van woede tegenover de gezagsdragers die de jonge Belgen op pad stuurden.
Walter Van Broeckhoven (°1924) was de grootoom van Pieter Serrien. Hoewel hij nog geen zestien jaar was, vertrok hij op 14 mei onder begeleiding van Antwerpse jezuïeten, die in colonne westwaarts fietsten. Op 16 mei verliet hij Roeselare in de richting van de grens in Abele. Hij kwam terecht in het kasteel van Lagardelle-sur-Lèze (17de CRAB), waar de Antwerpse collegejongens leefden als op internaat. Begin augustus werd Walter overgeplaatst naar Toulouse in afwachting van de repatriëring.
De vierentwintigjarige gewezen scoutsleider Albert Van Craenenbroeck verliet Antwerpen op 14 mei met een tiental jongens onder zijn hoede. Via Rouen kwam hij in Toulouse terecht, waar hij zijn scoutstalenten weer aansprak samen met Bob Davidse. Hij kreeg vanaf 21 juni de leiding over een jeugdcompagnie in Touget (17de CRAB). Op 22 juli werd hij overgeplaatst naar het nabijgelegen Castelnau-Barbarens. Hij werd gerepatrieerd op 10 augustus.
Eugeen Van Nuffel (°1908) vertrok op 12 mei ’s avonds met enkele leeftijdgenoten uit het Antwerpse Deurne. De 32-jarige Eugeen moest afscheid nemen van zijn echtgenote en hun zevenjarige dochtertje. Het grootste deel van zijn leeftijdgenoten was gemobiliseerd, maar hij had het geluk gehad dat zijn broer in zijn plaats had gediend, waardoor hij voorlopig was vrijgesteld. Na Roeselare trok hij de grens over. Hij kwam in de buurt van Calais terecht, waar hij vanaf 23 mei gearresteerd dreigde te worden door de Duitsers. Opnieuw op de vlucht stak hij de grens weer over op 26 mei. In de vroege uurtjes van 31 mei was hij weer thuis.
Het oorlogsverhaal van de Gentse student Gaston Vandermeerssche (°1921) was de inspiratie voor het gefictionaliseerde dagboek Gaston’s War, in 1997 door Robbe De Hert verfilmd. Hij vertrok op 15 mei met de fiets en kwam tot Ieper. Daar vond hij aansluiting bij een groepje met zes andere Gentenaars. Ze fietsten en namen een stuk de trein tot in Toulouse, waar ze op 29 mei aankwamen. Gaston werd meteen doorgestuurd naar Lussan, waar hij orde op zaken moest stellen in een opstandig kantonnement. Op 2 juni volgde een overplaatsing naar L’Isle-Arné (17de CRAB). Daar ontmoette hij commandant Albert Castiaux, die hem later, weer in België, in contact zou brengen met het verzet. Gaston werd op 1 augustus gerepatrieerd naar Gent.
Urbain Verbeemen (°1922) schreef in zijn dagboekje hoe hij op 13 mei Walem verliet. Via de Westhoek, Béthune en Abbeville kwam hij in Rouen terecht. Een trein bracht hem op 25 mei naar het dorpje Fons (15de CRAB). Later werd hij overgeplaatst naar het naburige Saint-Bauzély. Op 13 augustus begon zijn repatriëring. Vijf dagen later was hij thuis.
Antoine Verschakelen (°1915) fietste tussen 11 en 20 mei van Neerpelt naar Rouen. Op 21 mei arriveerde hij in het dorpje Vauvert (15de CRAB). Op 4 juni moest hij als lid van een compagnie de travailleurs terug naar het noorden. Na omzwervingen in het frontgebied tussen de rivieren Aisne en Marne keerde hij op 13 juni terug naar het zuiden. In zijn kantonnement in de Gers heersten honger en verveling. Op 16 augustus kon hij in een trein naar België stappen. Hij beschreef zijn ervaringen in een klein zakboekje.
De vijf Brusselaars Marcel Debacker, Henri Longrée, Alfred Lefèbvre, Pierre Drochmans en Sadi Frégimilica legden een eigenzinnig parcours af. Ze lieten het onthaalcentrum Roeselare links liggen en vermeden ook Rouen. In Parijs speelden ze toerist alvorens in een trein naar het zuiden te worden gezet. Ze werden ingedeeld bij het 15de CRAB. Hun eerste verblijfplaats was Uzès, daarna Saint-Quentin-la-Poterie, een dorpje iets verder noordwaarts. Begin juni ondernamen ze een ontsnappingstocht en ze verbleven voor de rest van hun periode in het zuiden in Montpellier, vanwaar ze geregeld uitstapjes maakten, onder andere naar de Côte d’Azur. Op 10 augustus betaalden ze in Montpellier voor een busrit naar België.
De vijf Kontichnaren, die onder andere hun verhaal inspraken op een cassette, waren Gaspard Van Olmen (°1912), Jules Gillemont (°1922), Frans Goovaers (°1922), Leon Van Hellemont (°1923) en Marcel Hellemans (°1923). Ze vertrokken samen op 13 mei. Na een bombardement op hun trein in Gent gingen ze te voet verder naar Ieper. Op 16 mei namen ze in Menen de stoomtram over de grens. De volgende dag kwamen ze in een trein naar Rouen terecht, om van daaruit verder tot Cherbourg te sporen. Daar werden ze op een Frans vrachtschip gezet en het Kanaal overgebracht. In Engeland besloten ze zich met zijn vijven aan te melden bij het Belgische leger in ballingschap. Vanaf augustus 1944 namen ze deel aan het geallieerde bevrijdingsoffensief.
De vijf Gentenaars bestonden uit de broers Etienne en André Louis (18 en 16 jaar), Cyr Laurier (15), Rafaël De Cubber (16) en Roger Langie (17 jaar). In de vroege ochtend van 16 mei vertrokken ze samen met de fiets, staken nog diezelfde dag de grens over en kwamen na een avontuurlijke negendaagse tocht van 625 kilometer diep in Normandië terecht. Daar namen ze de trein naar Toulouse, waar ze bijna drie weken in een schooltje logeerden. Hun kantonnement werd uiteindelijk een kasteel nabij L’Isle-Arné in de Gers (17de CRAB). Op 1 augustus werden ze gerepatrieerd, op 4 augustus kwamen ze weer aan in Gent.
De zestienjarige André Vrancken vertrok samen met zijn twintigjarige broer Lei op de eerste oorlogsdag uit het Limburgse Overpelt. Ze reisden, voornamelijk per trein, naar Ertvelde, waar ze enkele dagen verbleven. Op 16 mei gingen ze te voet verder richting Westhoek. In Ruiselede verbleven ze enkele dagen bij een landbouwersechtpaar. De gebroeders Vrancken staken nooit de Belgisch-Franse grens over. Na de Belgische capitulatie keerden ze huiswaarts.
Frans Weyns vertrok met zijn jongere broer Hendrik (°1923) op 15 mei uit Vilvoorde. In Versailles moesten ze afscheid nemen toen Hendrik werd gehospitaliseerd. Frans nam de trein naar Toulouse, waar hij in een school en in het Parc des Sports verbleef. Op 5 juni werd hij ingedeeld bij een werkcompagnie en vertrok weer noordwaarts. Na een waanzinnige zwerftocht door het frontgebied was hij op 25 juni opnieuw thuis. Hendrik werd snel ontslagen uit het ziekenhuis van Saint-Germain-en-Laye en kon alsnog een trein zuidwaarts nemen. Op 18 juni kreeg hij Pontéjac (17de CRAB) toegewezen als kantonnement. Op 2 augustus mocht ook hij naar huis.