Journalist, oprichter van de krant Haagse Post en bankier Samuel Frederik Van Oss publiceerde in 1932 zijn dagboek uit 1918 en 1919. Onder het pseudoniem Johan Goerée d’Overflacquée schreef Samuel hoe hij het jaar na de Eerste Wereldoorlog beleefde in ‘s Gravenhage (Den Haag). Een groot deel van het dagboek van Samuel is fictie, maar toch is het bruikbaar voor onderzoek.

Ik stootte op dit dagboek bij mijn onderzoek voor mijn boek over het dagelijkse leven tijdens de Eerste Wereldoorlog. Vermits ik enkel bezet Vlaanderen behandel en het stilaan tijd is voor een voorsmaakje, citeer ik de reflecties van Samuel over de Spaanse Griep.

Op zaterdag 3 augustus 1918 schreef Samuel: ‘Ik reed van Arnhem met de trein van half twaalf naar Den Haag. Het had een half uur vertraging, zodat ik pas om half drie aankwam. De coupé was schandelijk vol, en wederom geperst door een lijvige dame, die klagend over het plankje in de rug haar mijn plaats afstond. In de coupé was er een lang gesprek over de Spaanse Griep, die velen zo plotseling overvalt dat zij soms een opgeheven been niet meer kunnen neerzetten zonder de meest gruwelijke pijn.’ De volgende dag verbleef Samuel in een hotel: ‘In de middag voelde ik me niet geheel lekker, met vermoedens van de Spaanse Griep, zodat mijn voornemen om ‘s avonds ter kerke te gaan niet kon uitvoeren. ’s Avonds at ik samen met milord en wederom was het diner uitmuntend goed. Maar na het eten voelde ik me niet fris. Ik vreesde voor de griep, of anders een terugslag van mijn colique. Ik verliet milord en ging naar mijn kamer, waar ik na het lezen van de courant in mijn dagboek schreef en zeer vroeg naar bed ging.’

Op 5 augustus had de journalist de griep te pakken: ‘Een onrustige nacht. Ik was zeer dorstig en had pijn in het been. Allemaal bewijzen van Spaanse ziekte, zoals beschreven in de pers. Daarom bestelde ik de dokter , die om elf uur verscheen en constateerde dat ik deze kwaal, doch zeer licht, had. Het bed in met aspirine voorgeschreven en met belofte van de dokter morgen terug te komen. Als de temperatuur zeer hoog was, kon ik hem laten telefoneren. Dus ik lag de ganse dag eenzaam in mijn bed, verstoken van de liefderijke zorgen van mijn vrouw. Zeer triest gestemd, heb ik alles overdacht en bevonden dat mijn levenswijze te lichtvaardig was en ik mijn godsdienst enigszins verzaakte. Dus na een bede voor spoedig herstel, nam ik mij voor in het vervolg geregeld ter kerke te gaan, en bovendien meer aandeel te hebben aan goede werken. Daarna sliep ik in. Tegen de avond was ik veel beter. Ik liet een stukje kip komen, met een kop thee. Waarna ik uit verveling de courant las, en daarop in mijn dagboek bladerde. Ik schrijf nu bij met potlood en in bed, voor het eerst sinds mijn aanval van het spit vier jaren geleden, en de tweede keer van mijn leven. Terwijl ik daarover peins, ben ik vervuld met dankbaarheid voor mijn overigens goede gezondheid. Die heb ik echter ook ongetwijfeld door mijn behoedzame leefregels, doch beschermen die blijkbaar niet tegen epidemische ziekten.’ De dag daarna, dinsdag 6 augustus, ging het al beter: ‘Een goede nacht en zoveel beter dat ik waagde om op te staan. Na het ontbijt mijn sokken en overjas aan getrokken en op de sofa gelegen.’

Twee maanden lang schreef Samuel niet meer over de griep. Hij werd slachtoffer van de eerste golf. Tegen oktober besefte hij dat hij geluk had gehad, want de tweede golf was veel ernstiger. De schrik zat er ook bij hem goed in. Op vrijdag 4 oktober vertrouwde hij aan zijn dagboek toe dat hij ‘in de nacht een geweldige zwelling in zijn mond kreeg’: ‘Daardoor was ik zeer beangstigd een van de nieuwe ziekten te pakken. Mijn vrouw belde dokter Schoffers op, die mij tot elf uur liet wachten. Hij constateerde een aandoening van tandvlees, misschien verkoudheid, maar misschien ook iets van te veel roken. Ik moest in huis blijven en mijn mond met een zout drankje spoelen. Ik sprak met hem over de oorlogskwalen. Hij vertelde over de vlektyfus te Amsterdam, en dito, alsook cholera, te Berlijn. De koning van Spanje was ziek met zijn eigen griep, die volgens sommigen de longenpest was. Ik was blij de griep reeds gehad te hebben. Maar de dokter was van oordeel dat de gezondheid in ons land zeer goed was.’

Vrijdag 25 oktober dreigde zijn dagelijkse bezoek aan de barbier in gevaar te komen: ‘De barbier was vandaag vervangen door een ander, wegens Spaanse griep, die thans ook Den Haag zeer onrustbarend aantastte. Het was vooral erg te Amsterdam, alsook op vele andere plaatsen, waar zeer veel scholen gesloten waren. De bladen stonden vol doodsadvertenties, meestal van jonge lieden. Maar de barbier zei dat de geleerden eindelijk de microbe te pakken hebben. Ze ontdekten dat het beste medicijn het eten van veel rode bieten is, zodat ik Jaantje opdracht gegeven heb deze voortaan dagelijks te eten, aangezien zoiets in geen geval kwaad kan. Enkelen zijn van oordeel dat de griep een milde vorm van nekkramp of pest is, en dat de dokters het geheimhouden met het oog op de ongerustheid.’

Op maandag 28 oktober meldde Samuel hoe de paniek stilaan uitbreidde: ‘In de ochtend was er veel geschreeuw met het ochtendblad, doch liet ik mij niet vangen en wachte ik met lezen tot in stad. Ik ging daarheen per rijwiel, omdat het weer zacht was, en bovendien had ik vernomen dat alle gedrang en samenscholing, inzonderheid trams, streng te vermijden zijn vanwege de griep.’ De volgende dag kwam de dreiging van de griep dichterbij: ‘Ik kreeg een briefkaart van de barbier dat hij geen bedienden meer had, daar er veel personeel ziek was met griep. Hij verzocht zolang mogelijk bij hem te komen. Maar ik zou hieraan geen gevolg geven, het was mijn vast besluit dat al zo’n plaatsen, alsook trams en vooral schouwburgen te mijden zijn, aangezien ze de kans op besmetting bevorderen. Ik zal liever tijdelijk mijn baard laten groeien.’

Op donderdag 31 oktober werden de scholen in Den Haag gesloten om de verspreiding van de griep tegen te gaan: ‘Het is hier nu al even erg als elders. In ons land sterven er per dag duizend lieden, meestal tussen de dertig en veertig. Kinderen, alsook meer bejaarden gaan doorgaans vrij uit. Hetgeen mij, tot op zekere hoogte, een troost is. Alhoewel als ik niet de jaren tel, maar wel mijn uiterlijk, ik mijzelf gerust tot de begin veertigers mag rekenen.’ De volgende dag schreef Samuel: ‘De derde dag van dat de barbier met absentie is, wegens de griep. Ik ben bedenkelijk grijs, zodat mijn vrouw zei dat ik er uit zag als een oude vent, en ik zo niet kon rondlopen. Maar ik had geen zin om mij in barbierswinkels aan besmetting bloot te stellen. Tenslotte ging Amalia bij Marinus een veiligheidsmes lenen. Toch moest ik van deze nieuwmodische Amerikaanse bedenkselen niets hebben, en stelde ik het scheren uit voor mijn gezondheid. Ik sprak hierover aan ons tafeltje en iedereen gaf mij gelijk. Muffelmans was van oordeel dat ik mijn baard diende te laten doorgroeien wat volgens hem de waardigheid van mijn uiterlijk zou verhogen.’

Op maandag 4 november schreef Samuel hoe zijn oude barbier terug was: ‘Hij had slechts een lichte aanval van de griep en hij had zich met rode bieten in twee dagen gecureerd, waarna hij nog drie dagen thuis was gebleven voor de veiligheid. Ook hier werken deze bieten probaat, geen van ons allen is aangetast . Ik sprak hierover met de barbier. Hij vertelde over een Amsterdamse dokter die volgens de bladen een inspuiting heeft uitgevonden. Maar desalniettemin vallen er elke dag vele doden, waaronder diverse bekenden. De bladen staan vol doodsadvertenties, om naar van te worden.’ De volgende dag werd de situatie nog ernstiger: ‘Aangaande de griep: onze regering heeft nu de grenzen gesloten voor vluchtelingen. Dit was, of het nu gedaan is tot eigen bescherming dan wel tot die van de vluchtelingen, een maatregel van wijs beleid. Het merkwaardige van deze epidemie is dat zij in de ene plaats kwaadaardig is en in de andere niet. Zonder verklaring. In Amsterdam virulent, in Den Haag en Rotterdam weer minder, in Arnhem niet, in Groningen wel en in kleinere plaatsen zoals Veendam en Sliedrecht bijzonder zwaar bezocht. Dit kan naar mijn oordeel liggen aan de lucht, doch ook aan het water. De dokters weten het niet, getuige diverse artikelen in de bladen. Volgens de een is het roken beschermend, volgens de ander is het een prikkeling in de keel. Doch volgens Van den Heuvel is op zijn tijd een borrel ter versterking het best. Ik vind persoonlijk bieten het beste, waarmee ik dus doorzet.’

De Spaanse griep bleef Den Haag teisteren. Op 10 november lezen we: ‘Ik ga niet ter kerke, omdat naar mijn oordeel de griep nog niet voldoende geweken is, hoewel ze zeer is verminderd.’ Op 14 november slaagt de griep toe in het gezin van Samuel: ‘Thuis gekomen, hoorde ik dat de Spaanse griep ons Jaantje is overvallen. Ze lag in bed. Er was nergens plaats in een hospitaal. Ik ging terug naar de stad om te eten. Voor ik naar bed ging, spoelde ik de neus en mond met mijn Frans Antiphlogistique-mengsel dat zeer onsmakelijk was. Het was het enige dat we hadden en was hopelijk probaat. Ik overlegde met mijn vrouw of ik niet beter naar een hotel zou gaan, wat zij mij afraadde, zeggende dat niemand weet wie daar in de bedden geslapen heeft, en dat het gevaar voor besmetting zeker het minst in eigen huis is, vooral wanneer men ouder is.’ Op 11 november draaide de Wapenstilstand voor het gezin Van Oss vooral rond de gezondheid van hun dochter: ‘Jaantje had in de nacht hoge koorts en nu zelfs hoofdpijn. Ik vreesde het ergste en liet de werkster komen. Amalia nam kordaat de verpleging op zich, met een Christelijkheid die ik zeer in haar bewonder. Zij verhaalde hoe Jaantje, na de thermometer in de mond te hebben gehad, had gezegd een mens dadelijk kan voelen hoe zoiets helpt!!! Volgens de barbier is de griep overal aan het minderen, en is het in Den Haag niet kwaadaardig. Daarentegen is het broodrantsoen verhoogd met rijst, erwten en thee is op komst. Er zijn ook weer schoenen. De barbier vertelde verder dat de ganse werkende stand verstandig was als zij niets van Troelstra moesten hebben. Daarna ging ik naar de drogist, waar ik diverse middelen voor desinfectie gekocht heb: karbolwater om te besproeien, een drank om te gorgelen en een poeder om te snuiven Ik betaalde 3,40 Gulden.’

Op zaterdag 16 november ging het al beter met Jaantje:  ‘Eerst had ze ‘s nachts koorts, maar nu is haar temperatuur weer bijna normaal. Ik spoorde Amalia aan flink bieten te geven.’ Op zondag kon Samuel nog eens naar de kerk gaan: ‘Voor het eerst in drie weken. Ik oordeelde dat zoiets met het oog op de griep wel nog niet strikt nodig was. Maar het was al in huis, geen kans om het verder te ontwijken. Indien God het wil, ben ik overal te treffen. Maar tot heden ben ik vrijuit gegaan en bovendien heb ik het volle vertrouwen in de rode bieten en de desinfecteermiddelen.’ Jaantje gans, maar op 20 november hoorde Samuel hoe ook zijn familie was getroffen: ‘Met de post kreeg ik brief van neef Karel uit Nijmegen. Hij berichte dat zijn gehele gezin sedert vele weken ziek was met de griep en vroeg mij honderd Gulden te lenen, wat ik echter nooit zal terugzien. Hij is mij nog tweehonderd Gulden schuldig van ouds.’

Pas later lezen we nog enkele berichten over de griep. Op 3 december schreef Samuel: ‘Volgens de barbier heerst er een derde rondreis van de Spaanse griep, nog erger dan de vorige, en op Scheveningen zijn er velen ziek, vooral onder de vissers. Hij wist van één gezin van vier, allen dood . De verspreiding was nu ook in vreemde contreien, tot aan Indië toe, zodat ik Jaantje instructie gaf de rode bieten onverwijld te resumeren, vermits zij recentelijk op dit punt nalatig werd. De scholen zullen wederom worden gesloten.’ Het laatste dagboekfragment dat ons interesseert schreef hij op 6 februari 1919: ‘Prof. van Culemborgh vertelde mij in de tram dat de winter nog wel vier maanden kon duren, zoals in de dertiende eeuw ook eenmaal is gebeurd. De lichtzijde hiervan is dat vele schadelijke bacillen en grotere insecten door de kou gedood zullen worden. De griep is thans inderdaad dermate weg dat er niemand meer van spreekt. Daarentegen komt thans de gevlekte tyfus op, onder andere in Rotterdam. Deze is volgens Z.H. Gel. veroorzaakt door bepaalde luizen, doch niet hoofdluizen, en volgens hem zijn gemeentelijke ontluizinghuizen dringend nodig.’

Bron: VAN OSS, Samuel Frederik, Uit een geheim dagboek 1918-1919. Zijnde de aanteekeningen van den heer Johan Goerée d’Overflacquée, Middelbarnis: N . V. Flakkeesche Boek- en Handelsdrukkerij, 1934. Te raadplegen op de website van DBNL. Via deze link kan je een biografie van Samuel Frederik Van Oss lezen.

Nota: deze getuigenis is naar het huidig Nederlands omgezet. Er zijn woorden toegevoegd en zinsconstructies veranderd om de leesbaarheid te bevorderen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s