Sinds enkele jaren zoek ik als historicus verhalen van mensen die de Tweede Wereldoorlog meemaakten. Soms als interviewer, maar even goed van op de zijlijn als ik jongeren op pad stuur om elk hun getuige te interviewen. Geen harde feiten of onthullend cijfermateriaal bestuderen in stoffige archieven, maar luisteren naar verhalen, verteld door gewone mensen. Vandaag wil ik over enkele bijzondere getuigenissen vertellen.
‘Wij riepen: “Joepie, joepie! ‘t Is oorlog!”’ vertrouwt de 83-jarige Césarine mij toe tijdens een interview in haar appartementje. Door het uitbreken was het geen school, voor Césarine en de andere kinderen een reden om te juichen. Maar verder zijn het moeilijker herinneringen die haar oorlogsverhaal beheersen. Zo moeilijk dat ze vraagt om het opnamemachientje af te zetten. Dan vertelt ze hoe haar zorgeloze leventje door de oorlog getekend werd. ‘Gas was toen de enige mogelijkheid om eten op te warmen. Maar door de oorlogsrantsoeneringen werd de gas regelmatig afgesloten. Op een avond was mijn zus aardappelen met jam aan het klaarmaken. De gas werd afgesloten en blijkbaar vergat ze de kraan dicht te draaien. Toen er terug gas door de buizen kwam, stikte mijn moeder.’ Hoe een oorlogsleven stille slachtoffers kan maken…
Henri en Alida vertellen aan hun kleindochter hoe zijn de oorlog in ’t stad meemaakten. ‘Duitsers stapten soms op de tram en kozen jonge, sterke gasten uit die moesten helpen met kolen scheppen’, vertelt Henri. ‘Ik was nieuwsgierig en vroeg van alles aan de Duitsers, ik vond ze zeer hoffelijk en vriendelijk.’ ‘We smokkelden allemaal en gingen graan halen bij de boer om zelf brood te bakken dat veel lekkerder was dan het brood van de zegeltjes. Van de rantsoeneringen kon je je honger niet stillen daarom kweekten we patatjes en andere groenten. Op een dag hadden we wel 50 kg bruine bonen bij elkaar. ‘Je werd er zeer winderig van’, lacht grootvader Henri, ‘wat kon mij het schelen: het smaakte en zeker met een lekker ajuintje erbij. Ik heb die hele zak dan ook zelf mogen opeten met als gevolg dat er niemand langs mijn zijde sliep.’
Marcel is 91 jaar als ik hem deze zomer bezoek in een Borgerhouts rusthuis. ‘Ik ben een dubbele oorlogswees’, vertelt hij. ‘Ik ben alleen opgevoed door mijn moeder. Mijn vader Jozef overleed toen ik zeven jaar was. In de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog was hij blootgesteld aan mosterdgas en daar is hij nooit van genezen.’ Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Antwerpenaar opgeëist om in Duitsland te gaan werken. Eind april 1943 kreeg hij een telegram: hij moest zo snel mogelijk terugkeren naar Antwerpen, zijn moeder was niet goed. Thuis, hoorde hij was er aan de hand was: ‘Mijn moeder was op 5 april mijn nichtje Lydia gaan ophalen in de Carnotstraat. Van daaruit hadden ze de tram genomen, richting Mortsel, om daar de bus te nemen naar Edegem. Daar ging het tweetal bidden voor mijn veiligheid.’ De moeder van Marcel stapte in de bus op het Mortselse Gemeenteplein toen de hel losbarstte. Een voltreffer veranderde de bus in een brandende gevangenis. Drie dagen later ontdekten de ouders van Lydia wat er was gebeurd: Het enige wat ze terugvonden was een stuk vuile kleding van het kleine meisje. De moeder van Marcel en zijn nichtje Lydia waren twee van de 319 Antwerpse doden bij het bombardement op Mortsel, waar in totaal 936 mensen het leven lieten.
De 87-jarige Erna vertelt hoe zij als zestienjarige de oorlog in Antwerpen meemaakte. Ze doet haar verhaal aan de 16-jarige Julie: ‘De bevrijding in september 1944, dat was drie dagen feest hier in Antwerpen hè. Drie dagen feest hè! Ooh, dat.. heel de Meir, de Keyserlei, ooh, tot aan de Groenplaats, noem maar op: vol met volk, met volk en zingen en dansen en iedereen verbroederde daar hè.. Ja, fantastisch! Dat vond ik, dat vond ik echt den bouquet hè, zoals ze zeggen, dat vergeet ik nooit, dat vergeet ik nooit, ook nooit van z’n leven!’
‘Maar vrouwen die met de vijand waren omgegaan, werden publiekelijk vernederd en kaalgeschoren’, vertellen broers François en Eugène. ‘Huizen van collaborateurs werden met hakenkruisen beklad en de inboedels werden door de ramen naar buiten gekieperd. Tijdens het feesten werd er ook gestolen: een voedseldepot van de Duitsers werd leeggeroofd en huizen van collaborateurs werden leeggehaald. Op zeker moment heeft pa ook meegedaan. Hij had drie dozen en dacht dat het een grote buit was: er zaten ocharme bouillonblokjes in…’
‘Binnen zat al veel volk’, schrijft Camiel in een brief aan mij, over zijn herinneringen aan de 16e december 1944. Hij was toen 15 jaar en met zijn beste vriend ging hij naar Cinema Rex. ‘Rond kwart na drie was Buffalo Bill aan een paal vastgebonden, maar hij had zijn revolvers nog. Net op het moment dat hij die wou trekken, viel de bom.’ Een V2 landde op de drukbezochte cinemazaal en doodde met één afschuwelijke knal 567 mensen. Camiel vertelt hoe hij uit de puinen kon ontsnappen: ‘Het balkon viel in. Alles was een en al ravage. Ik kreeg meer en meer gewicht op mij: stenen, stukken plafond… Een zware balk viel net tussen mij en mijn vriend in. Na het instorten van het gebouw, kwam er een doodse stilte van ongeveer 30 sec. Ik zat met armen en benen geplooid en volledig klem tussen de brokstukken. Er hing enorm veel stof. We hebben toen een half uur tot een uur stilgezeten en niets meer gezegd tot het stof stilaan begon op te trekken. Toen zag ik enkele meters boven mij een opening waardoor ik de buitenlucht zag. Automatisch ben ik toen beginnen wroeten en wringen om mijn armen en benen los te krijgen. Na een tijd was mijn linkerarm vrij. Ik voelde aan mijn wang want die was warm en aan mijn lippen hing de smaak van bloed. Met de vrijgekomen arm voelde ik dat er lang haar over mijn schouder hing. Ik probeerde dat opzij te duwen en ontdekte zo dat ik een afgehakt hoofd van een vrouw vasthad. Dat was waarschijnlijk van iemand die op het balkon had gezeten. De drie Engelse militairen, die naast en voor ons zaten, waren dood.
Ik zei tegen Raymond dat we moesten trachten uit het puin te raken langs de opening die ik had gezien. Raymond zat vast met zijn voet en kon zich niet bewegen. Ik heb dan gezegd dat ik het ging proberen en hulp zou gaan zoeken. Stilaan ben ik langs stoelen en puin omhoog gekropen en langs het gat naar buiten gegaan. Ik stond bovenop het puin op de plaats waar daarvoor het projectiescherm was. Op hetzelfde moment, ongeveer 2 meter voor mij, kwam een Engelse militair ook het puin uitgekropen. Met z’n handen sloeg hij zo veel mogelijk stof van zijn kledij, bezag mij, glimlachte, stak zijn duim omhoog en zei: “Keep smiling!”’ Camiel en zijn beste vriend Raymond kwamen bloedend van onder het puin vandaan. Vandaag komen ze nog steeds samen. ‘Oude herinneringen samen ophalen’, schrijft Camiel, ‘we zijn nog steeds vrienden.’
Er is een momentum aangebroken. De jongeren van vandaag luisteren met open mond naar wat hun grootouders hebben meegemaakt. Ze luisteren naar hen als geen ander. Wij, historici, hebben de opdracht om samen met jullie deze overdracht vast te leggen, de verhalen te bewaren en door te vertellen.
Laten we zelf vertellen, zelf luisteren, want elk verhaal heeft zijn waarde, elk verhaal is een onmisbaar puzzelstukje van onze kostbare geschiedenis. Herinneringen zijn de bouwstenen die elke historicus nodig heeft om het verleden te reconstrueren. Dus daarom… vertel jouw verhaal en luister naar dat van de anderen.