Om 18.20 uur in de avond van 28 oktober 1944 trof een V2-raket de volkse buurt rond de Antwerpse Bonte Mantelstraat. Met de 71 doden deelde de inslag de trieste derde plek (samen met de inslag op de Twee Netenstraat, waar ook 71 doden vielen) van de dodelijkste V-bombardementen op Antwerpen. Vandaag bestaat het smalle straatje niet meer. Maar een indrukwekkend kunstwerk van Toon Van Ishoven herdenkt de slachtoffers van de inslag. Hieronder lees je een fragment uit mijn boek Elke dag angst waarin de journalist en schrijver Jan De Schuyter in de herfst van 1944 het rampgebied bezocht.

Een ander verhaal over deze inslag lees je via deze link.

Journalist Jan De Schuyter (°1889) zat die avond op de krantenredactie van Het Handelsblad toen plots het licht uitviel: ‘Buiten flitste een verblindende, zilverige, groene klaarte door de duisternis. Ergens kraakte een geweldige ontploffing, gevolgd door het verdoofd gerommel van een grote massa stenen en meubelen, die tot gruis en splinters naar beneden donder- den. Op onze binnenplaats vielen een paar ruiten van de koepel aan scherven. Een vaststaand venster vloog met een ruk open. En dan niets meer…’ Even heerste er paniek op de krantenredactie. De Schuyter besloot te gaan kijken. Wat volgt leest als het scenario van een oorlogsthriller: ‘Overjas aan, trappen af en

Tekening van Gaston Schuermans uit het boekje van Jan De Schuyter

bij het licht van een zaklampje langs de duistere straten. De afstand is klein. Naarmate ik de schouwburg nader, hoor ik hier en daar glasscherven wegvegen. Bij de ingang staan acteurs, actrices en technisch personeel achter de deur opgehoopt. In het licht van een paar dansende kaarsenvlammen onderscheid ik hun met verstomming vertrokken aangezichten. Niemand spreekt. Er valt ook niets te zeggen. Ik wring mij door het groepje mensen heen, volg de duistere smalle gang die naar het bureau van de directeur leidt.’ De journalist vond de directie druk telefonerend en op zoek naar meer informatie. In de schouwburg waren geen slachtoffers, maar de schade was aanzienlijk. De Schuyter zette zijn toch voort naar de plaats van de ramp. ‘Reeds staan de wit en rood geschilderde versperringen opgesteld op een zekere afstand van waar de vliegende bom uiteenspatte en daarachter weinig nieuwsgierigen. Op vertoon van mijn doorgangskaart laat de agent mij verder.’

Toen bereikte De Schuyter de nauwe toegang tot de Bonte Mantelstraat: ‘De straat in volle klaarte onder de zilveren gloed van zoeklichten. De toegang wordt versperd door Engelse soldaten. Een priester nadert om stervenden bij te staan en mag de straat in. Halverwege vertoont de straat een hellevisioen, van weerskanten zijn huizen ingeslagen en heel de breedte van de rijweg is versperd door een massa stenen, hout en vernielde meubelen, die tot vier meter hoogte reikt. Daaronder liggen slachtoffers. Hoeveel mensen hebben alweer bij een terreurdaad hun leven ingeboet? Hun aantal is nog niet te bepalen. Vlammen kronkelen onder een zwarte rookwolk de hoogte in, werpen op de verwoesting een rossige gloed. De brandweer sproeit op de vuurpoel brede stralen water uit. Engelse soldaten, de PLB, Rode Kruisverpleegsters en brancardiers spannen zich koortsig in om slachtoffers op te sporen en te verwijderen. Op draagberries worden levenloze wezens weggebracht, bewusteloze gekwetsten worden in auto’s geschoven, die zodra gevuld in volle vaart wegrijden. Gekwetsten – bloed sijpelt van onder een vlug gelegd verband, op gelaat en klederen – door verpleegsters ondersteund, strompelen naar andere Rode Kruiswagens. Men roept van man tot man de aanbeveling niet te roken uit vrees voor ontsnappend gas uit stukgerukte leidingen. Mensen die er familieleden hebben wonen, zijn nu met van onrust vertrokken gezichten bij de straatversperring tot hoopjes aangegroeid, vragen gejaagd aan al wie voorbijkomt of zij niet weten wat er met hun vader, moeder, broer, zus of kind is gebeurd. Maar niemand kan hen inlichten.’

De journalist keerde op 2 november terug naar de Bonte Mantelstraat: ‘Als ik bij de berg steen en gruis kom, heeft een van de PLB-werklieden een bevuilde kartonnen doos van onder het puin gehaald, waarin een paar nieuwe gele schoenen liggen. Hij legt zijn vondst op de stenen vloer van wat nog rechtstaat van het gebouw een paar huizen verder. Daar komen eigenaars uitzoeken wat van hun haven en goed overschiet. Een getroffene deelt doodsbrieven uit, waarop heel zijn omgekomen gezin vermeld staat. Een vrouw in bestoven kleren gaat van redder tot redder, steeds één vraag herhalend: “Wanneer begint men aan die hoop? Daar liggen er onder!” Ze wordt zachtjes afgewezen: “We hebben al geprobeerd, maar kunnen er niet aan.” Het sjofele oude vrouwtje zucht, sleepvoet wat verder, zet zich op de puinhoop en schuddebolt: “Ze willen niet! Ze willen niet!” Voorzichtig bestijg ik de hoge berg stenen in het midden van de straat. Vlak tegenover mij staat een kleine vrouw op het gruis van haar woning, haar starende blik gericht op de stenen onder haar, waarin een paar mannen zoeken. Zij heeft niets of niemand meer. “Die sukkel staat daar al drie dagen en nachten zonder een stap te verzetten”, fluistert een agent mij toe. Ik keer mijn blik naar de puinhoop aan de overzijde van de straat. Een tiental mannen staan geschaard rondom een pijp die in de berg gegraven wordt. De man beneden roept dat men zwijgen zou. Hij zit op de knieën gebukt, het oor bij de smalle pijp, te luisteren of het slachtoffer in de achterkelder nog zijn roepen beantwoordt. De mannen gaan te werk als oudheidkundigen die een verdwenen stad opgraven. Een onvoorzichtigheid kan een nieuwe instorting veroorzaken en nieuwe slachtoffers maken. Ergens in de verte dreunt een gevallen V1, maar niet één die even opschrikt. Ik denk aan de geweldige tragedie in de achterkelder: eerst de vreugde dat men nog leeft, daarop het ontzettend bewustzijn dat men levend begraven is.’

In de achterkelder vonden ze een lijk. ‘Bijzonderheden daaromtrent worden geroepen naar een man van de PLB, die bij de rand van de pijp staat met steekkaarten in de hand. Men moet het lichaam in de riemen gevat hebben, want iemand roept: “’t Is klaar. Optrekken, traagjes!” Al de ogen zijn op de opening gevestigd, waar twee mannen voorzichtig gespannen koorden tot zich trekken. Traag komt het stoffelijk overschot boven, de magere, naakte benen eerst, bevlekt met gestold bloed. Nu het lijf, waaronder het hoofd bengelt. De kleur van de jurk is niet meer te onderscheiden onder het stof. Ook het aangezicht en de haren zijn grijs bestoven. Het lijk wordt aan het zicht van nieuwsgierige blikken onttrokken, met een deken bedekt en weggedragen. De redders zetten hun taak verder, voorzichtiger, daar het gevaar op instortingen nog groter wordt. Weer begint het angstige wachten bij de pijp, weer zal het lange tijd duren alvorens men een tweede, later een derde en een vierde lijk zal bovenhalen. En eindelijk de nog levende, maar uitgeputte man, die men bewusteloos naar het gasthuis voert.’

Streetart van Toon Van Ishoven als modern herdenkingsmonument.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s