Op 26 oktober 1944 vielen er 50 doden door V-bominslagen. Vandaag herdenken we in het bijzonder drie van die dodelijke inslagen met een longread van fragmenten uit mijn boek Elke dag angst, aangevuld met extra lokaal onderzoek.
Tuinbouwstraat, Antwerpen
Om 4u11 in de vroege morgen sloeg een V1 in op het kruispunt van de Tuinbouw- en de Van Geertstraat, vlak achter de Zoo van Antwerpen. In de Tuinbouwstraat verwoestte de vliegende bom in één klap het leven van Marthe Bergeys (°1926). ‘Ze is nu 90 jaar oud,’ vertelt haar dochter in 2016, ‘maar terwijl haar overlevingsdrang torenhoog is, zou ze mentaal liever al 72 jaar dood willen zijn, net zoals haar geliefde moeder en broer. Ze kan er nu niet meer over praten, omwille van haar dementie, maar ook doordat ze soms boos en zelfs beschaamd is dat ze “geteisterd” was en helemaal niets meer had, zelfs geen schoenen. Het laatste wat ze zich herinnert, is het stilvallen van de motor van “haar” V1-bom en één enorme flits. Ze werd wakker in de bibliotheek op het Conscienceplein, tijdelijk blind. Op haar allereerste vraag, naar de toestand van haar moeder en broer, kwam geen antwoord…’


Vader Bergeys sliep die nacht niet thuis en Marthe sliep op de bovenverdieping, waardoor ze niet zo erg bedolven was. Voor haar was er maar één lichtpuntje: haar witte kat. ‘Die overleefde drie weken in de kelder van het platgebombardeerde huis. Een buurman bracht de kat naar mijn moeder, een ongelooflijk moment na de allerdonkerste weken uit haar bestaan.’
De mama van Marthe Bergeys, Cécile Boelens (°1900), en haar broertje Pierre (°1932) waren twee van de in totaal 32 dodelijke slachtoffers die deze V1-bom maakte. Marthes dochter herinnert zich hoe haar moeder getraumatiseerd door het leven ging: ‘Zij had geen noemenswaardige fysieke letsels, doch de psychische verwonding blijft tot op de dag van vandaag. Ze heeft nooit durven reizen per vliegtuig of boot. Soms was het oversteken van een straat zelfs moeilijk. Bovendien leed ze aan ernstige paranoïde depressies, waarbij ze zelfs de mensen die het dichtst bij haar stonden wantrouwde. Huilbuien waren haast dagelijkse kost, tot ze op haar tachtigste geen tranen meer overhad. Ze was overbeschermend tegenover haar kinderen, had verlatingsangst en hamsterde bij elke crisis allerlei levensmiddelen. Meerdere malen raakte ze verslaafd aan alcohol, maar telkens wist ze op wonderbaarlijk wijze te stoppen door de angst ongeneeslijk ziek te worden.’

‘Mijn moeder is een uiterst verstandige en kunstzinnige vrouw, maar ze kwam niet meer tot schilderen en kon haar droom om een boek te schrijven niet waarmaken. Ze kon altijd over de bominslag vertellen, maar toch voelde ze zich eenzaam. Die vliegende bom heeft haar leven kapotgemaakt en ook wij voelen dat vandaag nog.’
Emile Grandgaignage (°1926) belandde samen met zijn ouders onder het puin in de Tuinbouwstraat: ‘We kropen eronderuit en wisten eigenlijk niet wat ons was overkomen. Tot het einde van de straat waren alle huizen weg. Iemand was met bed en al tot in het midden van de straat gevlogen.’ Zo goed hij kon, hielp hij een handje bij de zwaarst getroffen gezinnen, zo ook bij familie Bergeys. Hij verklaart waarom de vader van Marthe niet thuis was: ‘Dokter Bergeys was enkele dagen eerder onterecht opgepakt op verdenking van collaboratie. Hij zat die nacht opgesloten in de gevangenis van de Begijnenstraat. Na de inslag gingen ze hem halen. Hij moest de lijken van zijn vrouw en zoontje identificeren. Drama’s. Ik kan er nog altijd niet van slapen.’ ‘Voor mijn mama was dit het allergrootste trauma’, vervolgt de dochter van Marthe Bergeys. ‘De onrechtvaardigheid die oorlog met zich meebrengt, terwijl haar vader zich altijd had ingezet voor zijn medemens. Zo heeft hij Joodse onderduikers geholpen en als bedrijfsarts jongemannen afgekeurd zodat ze niet moesten gaan werken in Duitsland.’
Marthe overleed op 1 mei 2017. Deze voormiddag werd ze begraven. Tijdens de dienst werd er stuk uit Elke dag angst voorgelezen.
Geeraard de Cremerstraat, Rupelmonde
Terwijl de eerste verhalen over de V2-inslagen in Antwerpen Rupelmonde nog maar net bereikt hadden, sloeg om 16u10 plots een raket in op de Geeraard de Cremerstraat. Voor de oudere Rupelmondenaars is het bombardement bekend als ‘de V2-bom op de patronosie’.

Hector De Ryck (°1921) woonde in het getroffen Gildenhuis: ‘Op het moment van de inslag, om 16.10 uur, was ik aan het werk op de scheepswerf te Rupelmonde. Toen ik de inslag hoorde, ben ik, samen met een aantal collega’s, onmiddellijk naar de plaats van het onheil gesneld. Het was een verschrikkelijk aanzicht; alle omstanders gingen op zoek naar eventuele overlevenden. Persoonlijk werd ik diep getroffen toen men onder de brokstukken het lichaam van mijn moeder ontdekte. Dat moment zal mij altijd bijblijven.’
‘Naar best vermogen heb ik een grondplan getekend, om een goed beeld te kunnen geven waar de slachtoffers, tien in totaal, vermoedelijk zijn gevallen. Op de tekening bemerk je het Gildenhuis en het daarnaast gelegen huis van beenhouwer Hector Vlaeminck die beiden door de V2-raket volledig werden vernield. De rode ster verwijst naar de plaats waar de raket waarschijnlijk is ingeslagen. Er wordt aangenomen dat vader Hector en zoon Michel Vlaeminck zich juist op die plaats bevonden, omdat van hun lichamen weinig of niets is teruggevonden. In de slachterij, achteraan in de woning van de beenhouwer werd Clementine Bollé getroffen. Zij was voor één dag de vervangster van Antoinette Faes, die vaste meid was bij beenhouwer Vlaeminck.’
‘Mijn moeder, Urbanie Stoop, werd onder het puin van Het Gildenhuis, in de woonplaats aangetroffen. Bij het hek vlak tegenover de achterzijde van de kerk, vonden Gustje Felix en Emiel Claus de dood. Zij hadden juist het bureel van de bond verlaten.’

‘Op het voetpad voor het tramhokje werd Honoré Van den Broeck dodelijk gewond door de rondvliegende brokstukken. Het achtste en negende slachtoffer waren Alfons Van Ruysseveldt en zijn kleindochtertje Joséke Breugelmans, amper vier jaar oud. Ze bewoonden een klein huisje naast de beenhouwerij Vlaeminck. Alfons was de enige overlevende die onder de brokstukken werd gevonden maar hij overleed drie dagen later aan de zware verwondingen. Angelina Claus was het laatste slachtoffer. Zij woonde met haar gezin in Antwerpen, maar uit schrik voor de daar gevallen V1 bommen, verbleef zij bij haar vader in Het Patronaat, waar ze dacht veel veiliger te zijn dan in de stad. Helaas kwam zij naar hier om te sterven.
‘Zouden wij met al dat verdriet en het leed van de tien slachtoffers mogen spreken dat het allemaal nog veel erger had kunnen zijn? Een moorddadig tuig met duizend kilo springstof aan boord, zoals een V2-raket, had nog veel meer slachtoffers kunnen maken. Door bijvoorbeeld op een plaats neer te komen waar veel mensen samen waren. Zo waren er op die bewuste namiddag gelukkig geen klanten in het café van het Gildenhuis. Het huisje met huisnummer 7, waarin Alfons Van Ruysseveldt met zijn kleindochter de dood vonden was een laag gebouwtje, gelegen op een kleine twintig meter van de bominslag. Buiten de twee dodelijke slachtoffers werden hier nog vier personen gewond. Vooral het tienjarig broertje van Joséke was er erg aan toe, hij werd met vele snijwonden door glasscherven in allerijl naar de kliniek van Temse overgebracht. Het gezin Van Ruysseveldt werd bij deze bomaanslag dus het zwaarst getroffen. In de vier bewoonde huisjes op de koer, achter Het Patronaat, op amper vijftien meter van de inslag, werden gelukkig alleen gekwetsten aangetroffen.’
Deze geschiedenis had ik niet kunnen reconstrueren zonder de hulp van Dimitri Van Laere.
Scheldelei, Hoboken
‘Op 26 oktober werden alle Antwerpse scholen voor onbepaalde tijd gesloten omwille van het toenemend gevaar voor bominslagen’, doet Hobokenaar Marcel Van Houwenhove (°1932) de verdere geschiedenis van die dag uit de doeken. Het was 16u30 toen het noodlot toesloeg. ‘Als twaalfjarige knaap betekende dat: joepie, vakantie! De pret heeft echter niet lang geduurd.’ ‘Ik zal het nooit vergeten, ik kán het nooit vergeten’, getuigt Stan Pauwels. ‘We waren juist voorbij de Sint-Bernardsesteenweg, toen we in de verte de fatale impact zagen en hoorden. Een schok ging door ons heen. Een beklemmend gevoel maakte zich van me meester, ik schreeuwde nog iets als: “Dat is bij ons!”’
Marcel Van Houwenhove was samen met enkele buurjongens ‘oorlogje aan het spelen’ aan de Scheldekaaien: ‘We verschansten ons in de greppels van achter onze huizen. Na wat over en weer gesluip op handen en zwarte knieën en enkele lichte stokgevechten, sprong Achiel overeind tussen de groene koolbladeren en riep naar een denkbeeldige vijand: handen omhoog of ik schiet! Op dat ogenblik sloeg de V2 in.’ Thuis kwam Stan Pauwels te weten wat zijn vrienden was overkomen: ‘De moeder van de dertienjarige Achiel, buiten zichzelf van angst, liep de tuin in schreeuwend: “Chilleke…” Niets, geen antwoord. Haar kind was DOOD! De sluipmoordenaar had zijn werk gedaan. Pierre, zijn broertje Louis, François en Marcel werden levensgevaarlijk gewond aangetroffen op de plaats van het onheil en in allerijl overgebracht naar het gasthuis. Doch voor de twaalfjarige Pierre kon geen hulp meer baten. ’s Anderendaags vernamen we dat ook hij in de loop van de nacht aan zijn verwondingen was bezweken.’

Marcel Van Houwenhove kon zich de ramp pas weken later herinneren: ‘Na een korte tijd, ik meen enkele minuten, wilde ik rechtstaan en verbrandde mijn linker handpalm aan een gloeiend stuk shrapnel. Ik keek naar de huizenrij en zag dat ons huis geen dak meer had. Vervolgens strompelde ik naar de straatkant. Van daaruit werd ik door een gepensioneerde met de kruiwagen naar het ziekenhuis gebracht, beseffend dat ik bloedde over mijn ganse lichaam en oh zo vermoeid was. Daarna zette een Rode Kruismedewerkster me in de ambulance, met het dwingende bevel om niet te gaan liggen en zeker mijn ogen niet te sluiten. Na verloop van tijd – uren of dagen – ontwaakte ik in een grote mannenziekenzaal. Het werd een lange, pijnlijke periode. Mijn ouders werden ontboden om te beslissen over een eventuele amputatie van mijn rechteronderbeen, wat gelukkig niet gebeurde. De V-bommen bleven dood en vernieling zaaien, ook in de onmiddellijke omgeving van het ziekenhuis. Telkens weer werden gewonde kinderen en volwassenen binnengebracht die in afwachting van medische of operatieve ingrepen tussen onze ziekenbedden op de grond werden gelegd op een matras: wenend, kermend of zelfs stervend. Bij het afgaan van het alarm greep ik steeds naar mijn hoofdkussens, legde er een op mijn hoofd en het tweede op mijn “goede” linkeronderbeen en -voet om te voorkomen dat neervallende glassplinters schrammen of verwondingen zouden veroorzaken. Het heeft jaren geduurd vooraleer ik over deze verschrikking ook maar één woord wilde vertellen.’
Dit fragment is gebaseerd op V-bommen op Hoboken, p. 12-16 (heel interessante website!). Achiel Vertriest en Pierre Van Diependael kwamen om. Louis Van Diependael, François Roothooft en Marcel Van Houwenhove waren zwaargewond. Een zevende kind was lichter gewond. De getuigenissen zijn licht gecorrigeerd. Ter herinnering aan de twee jongens die de V2-inslag niet overleefden, staat sinds kort een herdenkingsmonument aan de vijver nabij de Scheldelei. Zo meteen start er een lichtjesstoet om de slachtoffers te herdenken. Daarna volgt een lezing door mij.
Heel hartelijk dank voor deze herdenkingsblog
Christine Lauwers
Inmiddels is het reeds meer dan 2 jaar geleden dat mama, Marthe Bergeys, overleed. Deze toch wel existentiële shock, buigt mijn gevoelens van strijd en frustratie tijdens mijn leven met mama, langzaam maar zeker om tot diepgaande emoties van medelijden en een schuldgevoel dat ik mogelijk niet voldoende luisterbereid was als kind, puber en volwassene…
Christine