Op 5 april 1943 was Alphonsine – of beter Tine – 18 jaar. Femke, vandaag even oud als haar grootmoeder toen, werkte dit jaar mee aan het project ‘de namen van 5 april’. Femke schrijft in haar verslag: ‘Vlak voor dood van mijn grootmoeder in juli 2008, heeft ze haar ganse getuigenis over het bombardement opgenomen op een CD. Ze wist dat ze niet lang meer zou leven en wilde absoluut dat haar belevenissen bewaard zouden blijven.’ Het verhaal van Tine is tot vandaag enkel bekend bij haar familie. Femke weet ‘zeker dat ze het geweldig zou gevonden hebben, moest er later toch nog gebruik gemaakt worden van haar getuigenis.’
Een verhaal zoals dat van Tine horen we zelden. Ze werkte in de Erla-fabriek, waar vanaf het begin van de oorlog beschadigde Duitse vliegtuigen werden hersteld. Op 5 april 1943 wilden de Amerikaanse bommenwerpers met bijna 300 ton explosieven de fabriek met de grond gelijk maken. Slechts 4 of 5 bommen troffen doel, de rest viel op de woonwijk Oude God ten zuid-oosten van de fabriek. Wat vaak vergeten wordt is de afschuwelijke ravage die de bommen aanrichten en 307 slachtoffers die vielen in de vliegtuigfabriek. Tine is een van de enige arbeidsters van de Erla die haar verhaal deed.
Terwijl haar klasgenoten op pad moeten met een recorder, stelde Femke voor om de opgenomen getuigenis van haar grootmoeder uit te schrijven. Hieronder lees je de volledige transcriptie.
Het was een pracht van een lentedag. Niemand van ons kon vermoeden dat die dag zo fataal voor velen zou aflopen.
Mijn vriendin zei op een dag tegen mij: “Ik ga in de Erla-fabrieken werken, in Mortsel. Ik verdien er 4 frank 75 per uur.”Enkele weken later vertelde ze mij dat het werk aangenaam was en ze zei: “Ze nemen nog meisjes aan.”
Thuis vroeg ik aan mijn ouders of ik daar ook mocht gaan werken, om mijn steentje bij te dragen in het huishouden. U moet weten dat bijna alles in het zwart moest gekocht worden, want het karige voedsel dat we met bonnetjes kregen, was onvoldoende.
Mijn moeder was reeds erg verzwakt, maar toch was ze fel gekeerd tegen mijn voorstel om in de Erla-fabriek te gaan werken, evenals mijn vader en mijn grootouders die bij ons inwoonden. Ze zeiden: “Daar gooien ze nog eens bommen! Dan lijden we maar liever honger. Het is er te gevaarlijk.” Ik wist hen zodanig te overtuigen dat er gewoon niets zou gebeuren, zodat ze uiteindelijk toegaven.
Ik begon de laatste maandag van maart met mijn nieuwe job. Het was gelukt dat ik met mijn vriendin mocht zitten aan een grote tafel in een grote hangar, waar enkele gecamoufleerde vliegtuigen binnen stonden. Het rook er altijd naar verf en thinner. We zaten met vijf meisjes en vijf jongens aan een tafel en we moesten vanaf 7 uur ’s morgens beginnen met allerlei kleine onderdelen van de vliegtuigen te omwikkelen met bruin crêpepapier. Het was prettig werk, met meisjes en jongens.
Links van ons was er op een verhoog een bureel uit glas gemaakt van waaruit de bazen een overzicht hadden over de hangar. Twee meter achter mij bevond zich een kleine bunker in beton. De week was vlug voorbij, vond ik, want zaterdag werd er enkel voor de middag gewerkt en zondag was het rustdag.
‘s Maandags begon ik al aan mijn tweede week. Mijn vriendin en ik namen de tram en gingen dan nog een stukje te voet. Het was de 5de april, een pracht van een dag. De zon scheen al van ‘s morgens. Tussen de middag kregen we even de tijd om te eten. Maar gewoonlijk hadden we dat al gedaan om 10 uur in de morgen en gingen we dan maar even wandelen binnen de terreinen. Het was er toch zo groot, ik kon me echt niet oriënteren. Er waren meerdere hangars. Met moed begonnen we terug aan ons werk en er werd wel eens een liedje gezongen.
Op een zeker moment in de namiddag begonnen de sirenes te loeien. Ik bleef kalm op mijn plaats zitten, niet wetende wat er aan de hand was. Ik zag de bazen hun bureel uitstormen naar de uitgang toe, waar boven de poort een rood licht flikkerde. Het uurwerk stond op half vier. De volgende ogenblikken kreeg ik een geweldige slag op mijn hoofd en ik zag niets meer. Ik voelde mij bedolven onder het puin. Ik had bijna geen adem en alles rook naar thinner en brand.
Ik dacht: “Dit is het einde, ik ga sterven” en ging bidden. “Omdat ik niet geluisterd heb naar mijn ouders en grootouders is dit waarschijnlijk mijn straf.” Ik voelde na dit gebed dat ik nog steeds leefde. Toen dacht ik: “Misschien is alles overal gebombardeerd. Ik moet naar huis toe. Ik wil mijn ouders en grootouders terug zien.”
Ik ben gelijk een wilde te keer gegaan en ben onder het puin uit gekropen. Ik stond onder de blote hemel, geen gebouw meer. Mijn kleren waren stuk en sokken en schoenen had ik niet meer aan. Ik ben gaan lopen. Ik heb niets gezien. Ik was gek, dacht ik. Onderweg riep mijn vriendin tegen mij: “Ik ben het, Marie-Louise!”. Ik liep verder en riep: “Ik ken u niet!”
Uiteindelijk ben ik beland in een school in Edegem. Binnen liet ik mij vallen op een bank in de gang. Toen zag ik niets anders dan bloed vloeien uit mijn rechterhand en mijn linkerarm. Ik zag dat een gedeelte van mijn hand er vreselijk aan toe was. Er hing een sjaal aan een kapstok en die heb ik geprobeerd aan mijn hals te binden en zo mijn hand in de hoogte gehouden.
Plotseling stond er een dokter voor mij die verschillende pijnstillers in mijn mond duwde. Hij zei: “Slik het in, want er is geen water.” Ik smeekte hem: “Dokter, ik moet naar huis, mijn ouders zijn misschien dood.” Hij vroeg: “Waar woont gij?” Ik zegde hem: “In Berchem.” “Daar is niets gebeurd”, zei hij, “het is alleen hier in Mortsel.” Twee mannen kwamen binnen en loodsten mij in een ambulance. Ik riep: “Maar ga alstublieft mijn ouders verwittigen. Zeg hun dat ik nog in leven ben alstublieft.”
Ik werd naar het Sint-Elisabethgasthuis gebracht. Daar moesten we in lange rijen aanschuiven voor verzorging. Al de namen van de gekwetsten werden buiten op een lijst aan de poort uitgehangen.
Enkele uren later stonden mijn vader en mijn moeder aan mijn bed. Het was een ontroerend weerzien. Nadien ben ik drie of vier maal geopereerd geworden aan mijn hand en mijn arm. Er is nog veel ellende gevolgd van pijn, ontzettend veel pijn.Ik werd steeds verdoofd met chloroform en na iedere heelkundige ingreep was ik vreselijk misselijk. Maar toch ben ik steeds naar huis toe gegaan. Ik vreesde het ergste voor mijn hand en was soms de wanhoop nabij.
Later vernam ik dan enkel mijn vriendin en ik, van de tafel waar we met zo velen rond zaten, onder ons beidjes de enige overlevenden waren. Drie dagen na het vreselijke gebeuren bracht iemand een tasje van mij naar huis, waarop een briefje gespeld was met de woorden: “Nog steeds vermist.”
Twee maanden na het vreselijke gebeuren ben ik terug gaan werken in een onderafdeling van de Erla-fabriek in de Lamonièrestraat. Ik ben toen nog drie maal in de week, gedurende vier maanden moeten gaan om mijn hand te laten verzorgen.
Ik was amper achttien jaar toen het vreselijke ongeluk gebeurde en telkens op 5 april denk ik even met weemoed en droefheid terug aan de vele onschuldige slachtoffers die toch niets gemeens hadden om voor de Duitsers te gaan werken, maar enkel om den brode.
Maandag 5 april was voor Mortsel de zwartste dag in haar geschiedenis. Nooit hebben de historici geprobeerd de ware oorzaak van dit nutteloos bloedvergieten te achterhalen.
Hier eindigt het verhaal van Tine. Maar haar herinneringen leven nog verder in de familie.
Femke schrijft in een e-mail: ‘Mijn grootmoeder was een fantastische vrouw. Ze was al einde zestig jaar toen ik geboren werd, maar ze was altijd jong in haar ideeën en ze kon heel goed omgaan met kinderen. Het was altijd plezant om naar haar toe te gaan. Ze sprak regelmatig over de oorlog, maar nooit echt als een schrikbeeld. Eigenaardig genoeg beschouwde ze deze tijd als één van de mooiste periodes van haar leven. Waarschijnlijk gedeeltelijk omdat dit ook de tijd van haar jeugd was.’
‘Af en toe vertelde ze over 5 april, maar zelfs toen stelde ze het nooit echt voor als een gruwelverhaal. Ik verdenk haar er zelfs een beetje van dat ze stiekem maar wat trots was, dat ze één van de overlevenden was. Zelfs een bom kon haar niet klein krijgen! Enkele jaren geleden al begon de stad Mortsel verhalen te verzamelen. Toen ze daarvan hoorde, bedacht ze dat het misschien geen slecht idee was om haar belevenis vast te leggen. Ze schreef haar verhaal eerst helemaal uit met de hand en nam alles daarna op, op een ouderwets cassettebandje dat daarna op DVD werd gezet. Mijn nonkel hielp haar daarbij en hoorde daardoor natuurlijk als eerste het opgenomen verhaal. Ik zelf heb het opgenomen verhaal daarna een aantal keer beluisterd. Wanneer ik dit jaar de opdracht van school kreeg om de getuigenis te verwerken was ik opnieuw onder de indruk en leek het alsof bomma terug was en het ons zelf vertelde.’
Another moving story of a young girl’s survival, in of all places, the target itself where so many died. Thank you, Pieter for continuing to collect these accounts I remain fascinated by this event which happened when I was not quite five years old, but which I also remember vividly.
This is indeed my mother’s testemony as she already told me when I was a little boy.
Nice job, Pieter and Femke!
Zo weinig reacties…. Shocking. Let’s bomb again, again, again… I think (big) part of the problem is that USA never experienced real effects of war in theirown country. the civil war, 9/11 are just small incidents.. bombing, killing and desroying abroad – in countries you even don’t know to put o the map – is easy. You don’t feel any effects, but other people do. Maybe that’s why they become “terrorists” in your eyes…
Ik zou de Amerikaanse Burgeroorlog geen klein incident noemen met 1,030,000 doden of 3% van de bevolking van toen.