“Plotseling was er een lichtflits en werd ik getroffen door een intens stralende hitte. Omdat ik op dat moment mijn hemd al had uitgedaan, liep ik aan één kant van mijn bovenlichaam brandwonden op. Rondom mij zag ik mensen, verbrand, bebloed, op zoek naar water ter afkoeling. Bij een nabijgelegen rivier staken mensen hun hoofd in het water. Zij stierven haast onmiddellijk. De lichamen gleden in de rivier en vormden in het midden van de rivier een soort dam. Het was afgrijselijk om te zien hoe vlug de rivier rood kleurde en meer en meer lichamen de ‘dam’ vergrootten.”

Dit is een deel van de getuigenis van Hiroshi Matsuzoe die enkele jaren geleden in het Vredescentrum zijn verhaal deed aan leerlingen.

Een meer gruwelijk einde van al zo verschrikkelijke tweede wereldoorlog hadden de Amerikanen niet kunnen bedenken: door een atoombom op twee Japanse steden te droppen en zo in enkele fracties van seconden een einde te maken aan meer dan 250.000 (burger)levens. En daar rekenen we de tienduizenden doden als gevolg van stralingsziektes en kanker niet bij.

In de jaren ’80 werden in Japan verschillende getuigenissen afgenomen. Enkele van hen kan je op deze website raadplegen. Hieronder kan je een viertal getuigenissen lezen die ik vrij vertaald heb vanuit het Engels:

Isao Kita: “Ik zag een heldere lichtflits, het was niet echt een grote flits, maar het trok mijn aandacht.. Nadat ik de lichtflits had opgemerkt, verspreidden witte wolken zich over de blauwe lucht. Het was verbazingwekkend. Na enkele seconden was er een hittegolf, heel heel heet. Ook al stond ik achter een vensterraam. Het was alsof ik mijn gezicht in een keukenoven hield. Ik kon die hitte niet lang verdragen. Toen hoorde ik een krakend geluid. Ik weet niet vanwaar dat geluid vandaan kwam, maar waarschijnlijk kwam het door de lucht, die plotseling door kamer suisde.” “De stad was gelig. De rook was zo dik dat het de hele stad bedekte. Na ongeveer vijf minuten, brak er hier en daar brand uit, die zich verspreidden en de stad onzichtbaar maakte. Er ontstond een bizar contrast in de lucht. Ongeveer 70 % van de lucht was bedekt met de donkere rookwolk. De andere 30 % was helderblauw, terwijl de zon straalde.”

Akira Onogi: “Ik zag de vader van mijn buren, die daar bijna naakt stond. Zijn huid hing los aan zijn lichaam en in draden aan zijn vingertoppen. Ik probeerde met hem te praten, maar hij was te uitgeput om iets te zeggen. Toen we trachtten te ontsnappen aan het einde van de brug, vonden we een klein meisje dat weende en vroeg of we haar moeder konden helpen. Net naast het meisje lag de moeder met haar onderlichaam geplet onder een balk. Samen met de buren deden we alles om haar te bevrijden, maar het was onmogelijk met onze blote handen. Toen er dichtbij een gevaarlijke brand ontstond, hadden we geen keuze en moesten we haar alleen laten. De moeder was bij bewustzijn en we bogen naar haar toe met op elkaar geklemde handen om ons te excuseren. Toen vertrokken we. Ongeveer een uur later, begon het hevig te regenen. Het waren grote druppels van zwarte regen. Ik droeg een korte T-shirt en een short en het was ijskoud. Iedereen stond te bibberen. We warmden ons op rond de brandende vuren in het midden van de zomer.”

Kinue Tomoyasu: “Er kwam een jong meisje op mij afgelopen. Haar huid hing in stukken van haar lichaam en ze was volledig naakt. Ze prevelde: ‘Mama, water! Mama, water!’ Ik keek naar haar en dacht dat het misschien mijn dochter zou kunnen zijn. Maar ze was het niet. Ik gaf haar geen water. Het spijt me dat ik dat niet gedaan heb, maar ik dacht alleen aan mijn dochter.” “Ik zag geen paddenstoelwolk. Maar na een tijd begon het wel te regenen, een dikke zwarte regen. Maar daar lette ik niet op, ik liep en liep op zoek naar mijn dochter.” “De ochtend van de zevende kwam ik opnieuw aan het station. Ik zag nog meer dode mensen als de dag ervoor. Toen ik de rivieroever bereikte, kon ik niemand meer onderscheiden. Ik bleef mij afvragen waar mijn dochter was. Maar toen, hoorde ik haar roepen: ‘Moeder!’ Ik kon haar stem herkennen. Ze was er erg aan toe. Haar gezicht zag er vreselijk uit. Nog steeds verschijnt dat beeld soms in mijn dromen.”

Yoshitaka Kawamoto: “Het enige dat ik mij kan herinneren is een witte lichtflits van twee, drie seconden. Toen, stortte ik in. Ik weet niet hoe lang ik buiten bewustzijn was. Het was afschuwelijk, afschuwelijk. Er kwam rook vanuit de puinhopen boven mij en een zanderige stofwind vloog rond. Ik zat geplet tussen het puin en had vreselijk veel pijn, waardoor ik waarschijnlijk bijkwam. Ik kon niet bewegen, geen centimeter. Toen, hoorde ik een tiental van mijn overlevende klasgenootjes ons schoollied zingen. Ik herinner me dat. Ik hoorde ook huilen en iemand riep om zijn moeder, maar diegene die nog leefden zongen het schoollied zolang ze konden. Ik denk dat ik meezong. We dachten dat iemand ons zou komen helpen en ons bevrijden. Daarom zongen we zo luid. Maar er kwam niemand dus stopte de ene na de andere met zingen. Op het einde was ik alleen aan het zingen. Toen begon ik angstig te worden. Ik probeerde mij los te worstelen door het puin stuk per stuk weg te duwen. Eindelijk kon ik mijn hoofd bevrijden. Toen ik met mijn hoofd uit het puin stak, zag ik pas de schade rondom mij. De lucht boven Hiroshima was donker. Iets als een tornado of een grote vuurbal leek door de straten te stormen. Ik was enkele gekwetst rond mijn mond en aan mijn armen. Ik verloor heel was bloed aan mijn mond, maar ik was oké. Ik dacht dat ik wel kon ontsnappen, maar ik was bang om dit alleen te doen. We hadden elke dag militaire oefeningen gehad en ze hadden ons gezegd dat als je alleen wegliep je een lafaard was. Dus ik dacht: ik moet iemand meenemen. Ik kroop over het puin, op zoek naar iemand die nog leefde. Toen vond ik een van mijn klasgenoten. Hij leefde nog. Ik hield hem in mijn armen. Het is moeilijk om te verwoorden. Zijn schedel was opengebroken, het vlees bungelde uit zijn hoofd. Hij had nog maar een oog, en dat staarde mij aan. Eerst mompelde hij iets maar ik kon hem niet verstaan. Hij begon zijn vingernagel af te bijten. Ik trok zijn vinger uit zijn mond. Ik hield zijn hand vast en hij greep naar zijn notitieboekje in zijn borstzak. Dus ik vroeg hem: ‘Wil je dat ik dit meeneem en aan je moeder geef?’ Hij knikte. Hij viel bijna flauw, maar ik kon hem nog jammeren: ‘Moeder, moeder!’ Ik dacht dat ik hen zou meenemen. Zijn benen waren geplet, begraven onder het puin. Hij zei dat ik moest weggaan. Tegen die tijd vatte het schoolgebouw vuur. Ik probeerde de speelplaats te bereiken. Rook vulde de lucht, maar ik kon het witte zand op de grond nog onderscheiden. Daardoor dacht ik dat ik op de speelplaats was, dus ik liep in die richting. Ik keek terug en zag mijn klasgenootje Wada naar mij kijken. Ik herinner mij dat nog en het verschijnt nog steeds in mijn dromen. Ik had medelijden met hem, het was de laatste keer dat ik hem zag. Dus ik rende. Handen grepen naar mijn enkel en ze vroegen om hen mee te nemen. Ik was nog maar een kind. Het was griezelig dat zoveel handen naar mij grepen. Ik stampte hun handen weg. Ik voel mij er nog steeds slecht over. Ik liep naar de Miyukibrug om wat water te vinden. Aan de rivieroever zag ik zoveel mensen instorten. Aan de smalle toegang tot de rivier stonden de mensen te drummen om het water te bereiken. Ik was klein, dus ik kon mij langs een kleine trap naar de rivier begeven. Het water lag vol dode mensen. Ik moest de lijken opzij duwen om te kunnen drinken van het modderige water. We wisten toen niets van radioactiviteit. Ik stond in het water en zag hoe talloze lichaam met de stroom meedreven. Ik kan de woorden niet vinden om dit te beschrijven. Het was afschuwelijk. Ik was bang. In plaats van in het water te gaan, klom ik terug op de rivieroever. Niet lang daarna verloor ik het bewustzijn. Toen ik bijkwam was het zeven uur ’s avonds. Ik lag op de vloer van een warenhuis. Een oude soldaat was mijn hoofd aan het bestuderen. Hij gaf me een kleine slag op mijn wang en zei: ‘Jij hebt geluk gehad, jongen.’ Hij vertelde mij dat ik was meegenomen door een van de weinige vrachtwagens die lijken ophaalde aan de Miyukibrug. Ze waren de lichamen aan het inladen alsof het zakken waren. Ze hadden mij aan de rivieroever opgeraapt en op de hoop lijken gegooid. Mijn lichaam gleed weg en toen ze mijn arm vastgrepen om mij terug te gooien, voelden ze mijn polsslag. Dus brachten ze mij naar een vrachtwagen die de overlevenden wegbracht. Ik had echt geluk. Maar pas na een jaar kon ik terug lopen. Ik was zo zwak. Na twee weken, viel al mijn haar uit, zelf mijn neushaar. Ik was volledig kaal. Mijn ogen, ik werd blind. Waarschijnlijk niet door de radioactiviteit, maar omdat ik zo zwak was. Pas na drie maanden kon ik terug zien. Maar ik was slechts dertien jaar, ik was nog jong, en ik kon nog leven na de atoombom. Dus na ongeveer een jaar begon ik te genezen. Vandaag ben ik er nog, zoals je kan zien. Als directeur van het Hiroshima Vredes- en Herdenkingsmuseum, wil ik vandaag mijn verhaal vertellen aan de kinderen die hier op bezoek komen. Ik wil dat ze iets leren over Hiroshima. Ik wil hen overtuigen dat we rechtvaardig moeten zijn, zodat we de mensheid niet naar de verdoemenis helpen. Dat is onze verantwoordelijkheid.”

© Pieter Serrien

Een gedachte over “65 jaar geleden: Atoombom op Hiroshima

Plaats een reactie