TUCHMAN, Barbara, De waanzinnige veertiende eeuw, s.l., 1978, p. 117-152.
In oktober 1347, twee maanden na de val van Calais, voeren koopvaardijschepen uit Genua de haven van Messina op Sicilië binnen met dode en stervende mannen aan de riemen. De schepen kwamen uit de Zwarte-Zeehaven Caffa (thans Feodosiya) in de Krim, waar de Genuezen een handelspost hadden. De zieke zeelieden vertoonden zwarte gezwellen ter grootte van een ei of een appel in de oksels en de liezen. Uit de gezwellen kwamen bloed en pus en daarna verschenen puisten en zwarte vlekken op de huid ten gevolge van inwendige bloedingen. De zieken leden vreselijke pijn en stierven binnen vijf dagen na het verschijnen van de eerste symptomen. Naarmate de ziekte zich verspreidde, traden er andere symptomen op, zoals aanhoudende koorts en bloed opgeven, in plaats van de lymfkliergezwellen. De slachtoffers hoestten en transpireerden zwaar en stierven nog sneller, binnen de drie dagen of minder, soms binnen 24 uur. Bij beide typen verspreidde alles wat door het lichaam werd uitgescheiden een smerige lucht – adem, zweet, bloed uit de builen en de longen, bloedige urine en uitwerpselen die zwart waren van het bloed. Depressie en wanhoop vergezelden de lichamelijke symptomen en voor het einde ‘ziet men de dood weerspiegeld in het gelaat’.”
“Deze ziekte was de builenpest, voorkomend in twee vormen: één die de bloedbaan infecteerde, waardoor builen en inwendige bloeidingen optraden en die door aanraking verspreid werd, en van een ander, kwaadaardiger type waarbij de longen werden geïnfecteerd en die zich door infectie van de luchtwegen verspreidde. De aanwezigheid van beide soorten tegelijk veroorzaakte het hoge sterftecijfer en de snelle besmetting. De ziekte was zo dodelijk dat er gevallen bekend waren van mensen die gezond naar bed gingen en stervende waren voor zij ontwaakten en van artsen die de ziekte kregen aan het bed van een patiënt en nog vóór hem stierven. De ziekte verspreidde zich zo snel van de een naar de ander, dat het een Franse arts, Simon van Covino, voorkwam alsof één besmet persoon ‘de hele wereld kon infecteren’. Het kwaadaardig karakter van de pestilentie leek des te erger omdat de slachtoffers niet wisten hoe zij de ziekte konden voorkomen of hoe ze ervan konden genezen.”
“De lichamelijke pijn waarmee de ziekte gepaard ging en het boosaardig mysterieuze aspect werden verklankt in een vreemd klaaglied uit Wales ‘dat de dood in ons midden zag komen als rook, een plaag die het leven van de jonge mens afsnijdt, een geestverschijning opdoemend uit het niets die geen genade toont voor een fraai gelaat. Wee mij voor de knobbel in de oksel! Het brand, verschrikkelijk… een kop die pijn veroorzaakt en een luide kreet ontlokt… een pijnlijke, kwaadaardige knobbel… hij schroeit hevig als een brandende kool… een smarten veroorzakend uit de zaadjes van zwarte erwten, brosse stukjes kool… de eerste versierselen van de zwarte dood, schilletjes van de dolik, een gemengde hoeveelheid, een zwarte plaag als bessen…’ ”
“[…] Een derde van Europa zou hebben betekend dat er twintig miljoen doden aan de ziekte ten offer waren gevallen, maar niemand weet hoeveel mensen er in werkelijkheid zijn gestorven. Verslagen uit die tijd gaven een indruk die beïnvloed was door de algemene ontzetting die er heerste, maar geen nauwgezette telling. In het overbevolkte Avignon stierven naar men zegt dagelijks vierhonderd mensen ; zevenduizend huizen waar de dood had rondgewaard, werden gesloten ; één enkele begraafplaats ontving in zes weken elfduizend lijken. Volgens verslagen stierf de helft van de bevolking van de stad […] Bij het zien van de eindeloze rijen wagens die de doden vervoerden lieten kroniekschrijvers hun fantasie nog meer de vrije loop dan zij doorgaans al deden en gaven als sterftecijfer voor Avignon getallen als 62.000 en zelfs 120.000, hoewel de totale bevolking van de stad waarschijnlijk minder dan 50.000 zielen telde. Toen de begraafplaatsen vol raakten, werden de lichamen bij Avignon in de Rhône geworpen tot er massagraven gedolven werden waar de lichamen in geworpen konden worden. In Londen werden in dergelijke graven zoveel dode lichamen opgestapeld tot deze overvol waren. Overal in de verslagen wordt gesproken over het feit dat de zieken zo snel stierven dat de levenden geen tijd hadden om hen te begraven. Lichamen werden uit de huizen gesleept en op de stoep achtergelaten. Het morgenlicht onthulde nieuwe stapels dode lichamen.”
“[…] Op het platteland vielen de boeren dood neer op de wegen en de velden of in hun huizen. De overlevenden, die zich steeds machtelozer voelden, werden apathisch en lieten het rijpe koren op de akkers staan en het vee verkommeren. Ossen en ezels, schapen en geiten, varkens en kippen leefden in het wild en bezweken, volgens plaatselijke verslagen eveneens aan de pest […] Bij gebrek aan herders zwierf het vee van de ene plaats naar de andere en stierf in heggen en greppels. Honden en katten stierven, net zoals de rest. De schaarste aan arbeidskracht was een angstig vooruitzicht omdat de veertiende eeuw voor de voedselvoorziening en het zaad voor het volgende jaar afhankelijk was van de jaarlijkse oogst […] De akkers werden niet bebouwd en in de lente werd niet gezaaid.”
“[…] De onwetendheid met betrekking tot de oorzaak vergrootte de gevoelens van angst en afschuw. Van de werkelijke overbrengers, de ratten en de vlooien, had men in de veertiende eeuw geen vermoeden, wellicht omdat de aanwezigheid van deze dieren zo gewoon was. Vlooien worden niet eenmaal in de geschriften over de pest genoemd, hoewel ze een voor die tijd normale overlast in het huishouden waren, en ratten slechts sporadisch, niettegenstaande het feit dat ze in de volksoverlevering gewoonlijk toch wel met pestilentie in verband werden gebracht […] De feitelijk pestbacil, Pasturella pestis, bleef nog 500 jaar onontdekt. De bacil in bubonische vorm leefde afwisselend in de maag van de vlo en in de bloedsomloop van de rat die als gastheer van de vlo fungeerde en werd op mens en dier overgebracht via de beet van een rat of een vlo. De bacil verplaatste zich via de Rattus rattus, de kleine middeleeuwse zwarte rat die aan boord van schepen leefde, en eveneens via de grotere bruine rat ofte wel de rioolrat. Wat de plotselinge verandering van de bacil van ongevaarlijk in kwaadaardig veroorzaakte, is niet bekend, maar thans wordt aangenomen dat deze gebeurtenis niet plaatsvond in China, maar in Centraal-Azië van waaruit de pest zich via de karavaanroutes verspreidde.”
“[…] Voor het grote publiek kon er maar één verklaring zijn – de toorn van God. Planeten mochten dan de geleerde heren tevreden stellen, maar God was dichterbij voor de doorsnee-mens […] De pogingen om de toorn van God te doen bedaren namen vele vormen aan, bijvoorbeeld toen de stad Rouaan besloot dat al datgene wat de toorn van God kon opwekken, zoals gokken, vloeken en drankgelagen, moest worden beëindigd. Een algemener verschijnsel vormden de boetprocessies, die in het begin met goedkeuring van de paus werden gehouden. Sommige duurden wel drie dagen en er liepen soms 2000 mensen in mee. Overal waar de pest heerste werden deze processies gehouden en die manier bevorderden ze de verbreiding van de ziekten. Barrevoets en gehuld in zakken, bestrooid met as, schreiend, biddend, zich de haren uittrekkend, kaarsen en relikwieën meedragend en soms een strop om de nek of zichzelf kastijdend met zwepen, trokken de boetelingen door de straten, onderwijl de genade van de Heilige Maagd en van de heilgen in hun schrijnen afsmekend […] De algemene aanvaarding van dit standpunt schiep een toenemend schuldgevoel, want als de epidemie een straf was, moesten er wel vreselijke zonden begaan zijn om deze uit te lokken.”
“[…] Pogingen om de epidemie het hoofd te bieden mochten weinig baten, zowel bij de behandeling als de preventie […] De geneeswijzen van de artsen in de veertiende eeuw varieerden van het op ervaring en gezond verstand berustende tot het magische, waarbij weinig onderscheid werd gemaakt tussen de ene of de andere methode […] Voor het overige beheerste de leer der levenssappen, samen met de astronomie, de praktijk. Alle menselijke temperamenten werden geacht te behoren tot één of meer van de vier levenssappen – sanguinisch, flegmatisch, cholerisch en melancholisch […] Toen de pest was uitgebroken, werden de zieken behandeld volgens diverse methoden die moesten dienen om gif of infectie uit het lichaam te verwijderen, te weten door middel van aderlatingen, purgatie met laxeermiddelen of klysma’s, het doorprikken of dichtschroeien van de builen, of het aanbrengen van hete pleisters. Geen van deze middelen was van veel nut. De medicijnen varieerden van pillen van verpulverde hertshoorn of mirre en saffraan tot drankjes van vloeibaar goud […] De artsen adviseerden de vloeren te besprenkelen en de handen, de mond en de neusvleugels te reinigen met azijn en rozenwater. Aangeraden werd licht verteerbaar voedsel te eten, opwinding en boosheid, vooral vlak voor het slapen gaan, te vermijden, lichte oefeningen te doen en voor zover mogelijk was ver van moerassen en andere plaatsen met vochtige lucht te gaan wonen. Men moest bij het uitgaan amberappels van exotische samenstelling bij zich dragen waarschijnlijk meer als middel tegen de stank die de pest verspreidde dan als bescherming tegen besmetting […] Door vele steden werden strenge quarantainemaatregelen afgekondigd.
© Barbara Tuchman