BUTCHER, Tim, De Bloedrivier, p. 161-162 en p. 357-359.

“Het dorpshoofd heet ons welkom. Het spijt hem dat hij ons niets te eten kan aanbieden.’ Benoit trad nu op als tolk. ‘Hij vertelde dat de Mai Mai hier een paar dagen geleden langs zijn gekomen en dat ze al het voedsel hebben meegenomen. Daarna vertrokken ze in de richting van een oude goudmijn, de Lunga-mijn, die hier wat verderop langs het pad ligt. Hij zei dat de mensen  in het dorpje nog erg gespannen zijn. Iedereen is al voor de nacht de hutten in gegaan, maar er is nog wel een huit over waar jij in kunt slapen. Ik ga even checken of alles in orde is.’ Ik liep terug naar het kleine cirkeltje dat door het vuur verlicht werd en begonb een hakkelend gesprek met het dorpshoofd. Hij vertelde me dat hij dacht dat hij zestig jaar oud was, maar dat hij daar niet helemaal zeker van was. Ik vroeg hem wat hij zich nog herinnerde van de geschiedenis van zijn land. ‘Als kind ging ik naar school in Kalemie. Het was een grote eer voor iemand uit ons dorp om naar de grote stad te gaan. Ik werd uitgekozen omdat ik de zoon van het dorpshoofd was. Mijn familie liep met me mee naar een plaats niet ver van hier, waar de bus langskwam. Die eerste busreis zal ik nooit vergeten.’ Hij zweeg even en staarde in het vuur. ‘Ik zat nog op school toen het land in 1960 onafhankelijk werd. Ik herinner me nog dat alle blanke families uit Kalemie wegvluchtten, het meer over. Ze waren bang. Ik ging terug naar huis. Daarna ben ik denk ik nog maar twee keer in Kalemie geweest. Vroeger kwamen er om de paar dagen wel een paar auto’s door het dorp waar u nu zit. Een paar kilometer verderop staat een van de pensions die de Belgen hebben neergezet. Die noemden ze gîtes en ze waren altijd open voor mensen die met hun auto door deze streek reisden. Maar toen de gevechten kwamen, was dat allemaal over. Tegenwoordig vluchten mijn mensen en ik gewoon de bush in als we horen dat de gevechten deze kant op komen. We hebben geleerd dat dat de veiligste plek is. We weten hoe we daar kunnen overleven. Als we dan terugkomen is ons dorp bijna altijd vernietigd en moeten we het weer opbouwen. In de loop van de jaren is het alleen maar erger en erger geworden. Een heleboel dingen die we ooit hadden, zijn we kwijtgeraakt. We hebben niets, afgezien van wat we kunnen nemen de bush in. Ik geloof dat ik hier in 1985 voor het laatst een auto heb gezien, maar zeker weet ik dat niet. De kinderen die nu om u heen staan, staren u aan omdat ik ze verteld heb over de auto’s en motorfietsen die ik in mijn jeugd gezien heb, maar voor uw komst hadden ze er zelf nog nooit een gezien.’ Terwijl hij verder sprak, probeerde ik te verwerken wat hij me verteld had. De normale wetten van ontwikkeling zijn omgekeerd in Congo. Het is het bos en niet het dorp dat hier het meeste veiligheid biedt, en het zijn de grootvaders die meer van de moderne wereld hebben gezien dan hun kleinkinderen. Ik kan geen enkele andere plek op de aarde bedenken waar dat opgaat.”

“Het belangrijkste inzicht dat ik tijdens mijn reis door het moderne centraal Afrika verwierf, is dat de soevereiniteit van zijn volk het meest waardevolle bezit is dat uit de Congo is geroofd. Voor Stanley en de blanke overheersing hadden de volkeren van Congo een wezenlijk gevoel van plaatselijke macht. De samenleving was nog gebaseerd op een indeling in stammen. De macht lag in handen van dorpshoofden en, boven hen, bij regionale stamhoofden. In hun eigen gemeenschap hadden mensen in die zin de macht dat ze zich konden ontdoen van impopulaire leiders. Een leider kon het zich nooit veroorloven de wil van zijn onderdanen totaal in de wind te slaan. Bij het nemen van beslissingen moest tot op zekere hoogte rekening gehouden worden met de belangen van de mensen. Dat veranderde drastisch toen de blanken het voor het zeggen kregen: niet alleen in Congo, maar in heel koloniaal Afrika. Iedere vorm van zelfbeschikking werd de Afrikanen ontnomen, en op de dag van vandaag is dat recht ze nooit helemaal teruggegeven. Het is een van de grote misverstanden over de blanke heerschappij van Afrika dat de macht aan het volk van Afrika is teruggegeven toen de overheersing tot een einde kwam. Ik heb in Congo met mijn eigen ogen kunnen zien dat dat simpelweg niet waar is. Ten tijde van de onafhankelijkheidsverklaring gaven de koloniale heersers de macht weliswaar op, maar die is nooit terechtgekomen waar hij thuishoorde: bij de mensen zelf. Nee, de macht werd gekaapt door groepjes bevoorrechte lieden die in het openbaar verklaarden dat ze zich inspanden voor de belangen van het volk, maar die in feite alleen op zelfverrijking uit waren. Het verhaal over Mobutu die Concordes [vliegtuigen] charteerde om champagne af te leveren in een in de jungle neergezet paleis is niet meer dan één kleurrijk en extreem voorbeeld van wat Afrikaanse leiders over het hele continent doorlopend doen: zich baden in groteske luxe terwijl ze het harde lot van hun volk negeren. Er is in het moderne Afrika geen concept dat zo wordt misbruikt als soevereiniteit. Dictators en ondemocratische regimes gebruiken het om kritiek op hun beleid af te wimpelen en om hun eigen wanbestuur en corrupte praktijken te verdoezelen. Dat is waar Stanley zich het meest voor zou moeten schamen: zijn reis naar Congo zette het proces in werking waardoor de overgrote meerderheid van Afrikanen in zijn land hun recht op zelfbeschikking is ontnomen. Tegenwoordig hebben de mensen in veel andere Afrikaanse landen niet alleen niets meer te zeggen over de manier waarop hun land wordt geleid, maar ze worden ook nog eens misbruikt en uitgebuit door hun leiders. De grote uitdaging voor de toekomst moet zijn om alle mensen in Afrika, en niet alleen maar de elite, het gevoel te geven dat ze in elk geval een minimum aan invloed en beschikkingsrecht hebben. Verkiezingen maken van dat proces een noodzakelijk deel uit, maar die zijn op zichzelf niet voldoende. Om de tientallen jaren van wanbeleid en exploitatie te compenseren, heeft Afrika hulp nodig bij de implementatie van werkende rechtssystemen, waarmee hun leiders ter verantwoording kunnen worden geroepen en die kunnen garanderen dat de nationale fondsen aan publieke projecten worden uitgegeven en niet naar privérekeningen worden weggesluisd. Daarvoor is een fundamentele mentaliteitsverandering nodig – niet alleen van de donoren en buitenlandse bedrijven, die in hun transacties met Afrika een grotere mate van transparantie zullen moeten betrachten, maar ook van de Afrikaanse leiders en hun onderdanen, die zullen moeten toegeven dat ze hulp nodig hebben en moeten aantonen dat ze bereid zijn tot het sluiten van compromissen.”

© Tim Butcher

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s