‘Revolutie is geen gezellig etentje’ – Mao Zedong
45 miljoen mensen. Dat cijfer schreeuwt het onrecht dat de Chinese bevolking is aangedaan uit in de laatste pagina’s van het boek van Frank Dikötter. Daarvoor somt hij uitvoerig de zware bewijslast op in een intrigerende studie over een van de walgelijkste episodes uit de twintigste eeuw: de Grote Sprong Voorwaarts of de poging van de Communistische Partij om samen met haar massaal gemobiliseerde bevolking van China in een mum van tijd een wereldeconomie te maken.
Frank Dikötter schrijft in zijn inleiding dat hij ‘twee dimensies’ brengt met zijn boek: enerzijds gunt hij ons een uniek blik in de wandelgangen van de partijgebouwen in Bejing, op zoek naar de oorzaak van de massamoord. Anderzijds wil hij de ‘dagelijkse ervaringen van gewone mensen’ vertellen. In het eerste is hij geslaagd. Door zijn inzage in verschillende overheidsrapporten reconstrueert hij nauwgezet de totstandkoming van de chaos: hoe de massa gemobiliseerd werd door de lokale kaderleden die aangemoedigd werden door ambitieuze vooropstellingen in Bejing. En hoe dit uiteindelijke leidde tot een ongezien bloedbad.
Maar zijn tweede dimensie is veel te weinig aan bod gekomen. Een kans gemist. In zijn nawoord schrijft Frank Dikötter dat er ‘ongeveer honderd interviews werden afgenomen door onderzoekers die voor dit project gedurende verscheidene jaren speciaal’ door hem zijn opgeleid. Maar hij maakt amper gebruik van dit interessant materiaal. Zijn argument: dat ze natuurlijk luid en duidelijk in menig partijdocument naar voren komen, van opinieonderzoeken tot politierapporten (p. 398). Wat jammer dat hij zijn belofte niet nakomt… en dan relativeert hij het belang van mondelinge bronnen nog eens. Hoe geloofwaardig is een historisch onderzoek naar de beleving van een volkerenmoord als de officiële documenten van de daders belangrijker worden geschat dan de getuigenissen van de slachtoffers??
Toch is dit boek een must-read voor iedere historicus die de geschiedenis van China wil bestuderen. Frank Dikötter bespreekt helder hoe de opgelegde streefcijfers de economie in een revolutionair tempo uitputte. In 1958 was Mao van plan om op korte termijn Groot-Brittanië in te halen als wereldeconomie. Zijn methode? De massa. Iedereen zou een deel van de revolutionaire ecomie moeten dragen. Maar telkens leidde deze ideologische naïviteit tot vreselijke menselijke drama’s.
De eerste hoofdstukken vertellen aan de hand van overheidsdocumenten, verslagen en toenmalige onderzoeken hoe de Grote Sprong tot stand kwam. We lezen over de massale irrigatiewerken, de massacampagnes zoals het ‘dicht zaaien’, ‘hoogovens in elke achtertuin’, ‘meer import en meer export’ en de ‘oorlog tegen de vier pesten’.
De laatste drie delen maken van dit boek een heel belangrijk onderzoek. ‘Overleven’ vertelt over de ervaringen van de gewone Chinezen. p. 251: ‘Tegen het volk werd een uitputtingsoorlog gevoerd, want met elke nieuwe golf van plunderingen werd zelfs de geringste hoop op enig privé-bezit in de kiem gesmoord. In Xiangtan, in Hunan, herinnerde de plaatselijke bevolking zich zes “winden van communisme” die door de dorpen waaiden. De eerste kwam in de winter van 1957-1958 toen geld, porselein, zilver en andere waardevolle objecten moesten worden ingeleverd voor de “kapitaalvorming”. De tweede vond plaats in de zomer van 1958 met de komst van de communes. Een derde “wind” blies de potten, pannen en alle ijzeren gebruiksvoorwerpen weg toen de staalcampagne het land in zijn greep hield. Vervolgens werden in maart 1959 alle spaargelden op de staatsbank bevroren. In de herfst van dat jaar werden er weer grote irrigatieprojecten opgezet en werden gereedschap en timmerhout in beslag genomen. Ten slotte bedacht in het voorjaar van 1960 een plaatselijke leider een project voor een gigantische varkenstal, waarvoor hij alle varkens en bouwmateriaal in beslag nam.’
Dan lezen we het vijfde deel over ‘de kwetsbaren’, over het harde lot van de vrouwen, kinderen en bejaarden die het slachtoffer werden van de chaotische waanzin. p. 293: ‘Ding Qiao’er was een klein meisje van acht toen ze voor haar hele familie moest zorgen, omdat haar vader ziek werd en haar moeder nierstenen en verbonden voeten had, wat betekende dat ze niet voor de commune kon werken en de kost verdienen. Elke dag moest het meisje wel bijna een uur in de rij gaan staan voor de kantine, ondertussen steeds weggeduwd en gepest door hongerige volwassenen. De hele familie van zes personen was afhankelijk van de ene kom waterige rijst die ze kreeg uitgereikt, maar op een dag, na een zware regenbui, struikelde het broodmagere meisje op de terug weg naar huis en morste de hele inhoud. “Ik huilde, maar toen bedacht ik dat mijn ouders en de hele familie nog op me wachtten en op het eten waarmee ik terug zou komen. Dus vermande ik mezelf en schraapte ik het eten van de grond. He zat vol zand.” Haar familie werd kwaad, en verweet haar dat ze het rantsoen waar ze allen van afhingen had verspild. “Maar uiteindelijk aten ze het voedsel op, langzaam, omdat het vol zand zat. Als ze het niet opaten zouden ze zo’n honger krijgen dat ze wel gek konden worden.”‘
Het laatste deel is het meest beklijvend. ‘Manieren om te sterven’ beschrijft hoe mensen omkwamen van de meest onvoorstelbare ontberingen. De meeste mensen stierven van honger én niet van de verzwakking en ziektes. Geweld, ongelukken, werkkampen vervolledigen de lijst. Uiteindelijk lezen we hoe kannibalisme voorkwam in sommige ‘gruwelplekken’, zoals Frank Dikötter ze omschrijft. Op p. 324 lezen we over ‘een derde van ongeveer 600 studenten van een middenschool die zonder aanwijsbare reden begon te huilen en te lachen.’ Of op p. 329: ‘De dorpsbewoners zwierven door het bos op zoek naar planten, bessen en noten. Ze kamden de heuvels uit op zoek naar eetbare wortels en wilde granen. In wanhoop doorzochten ze afval en vuilnishopen, ze schrapten de bast van bomen en op het laatst aten ze modder om hun maag te vullen.’ Dat eten van slijk lezen we opnieuw op p. 331: ‘Wanneer echt alles op was, gingen de mensen over tot het eten van een zacht soort leem genaamd Guanyin-grond. Het was een beeld uit de hel: aaneengesloten rijen uitgemergelde dorpelingen verzamelden zich voor diepe putten, hun verschrompelde lichamen badend in het zweet onder de dampende zon, en wachtten op hun beurt om het gat in te strompelen en een paar handenvol van het porseleinwitte leem af te schrapen.’ Op p. 345 vertelt de auteur over een man die na het opgraven van een aardappel gestraft werd: ‘een van zijn oren werd afgehouwen, zijn benen werden vastgebonden met ijzerdraad, een steen van tien kilo werd op zijn rug gegooid en vervolgens werd hij gebrandmerkt.’ Hij besluit dat ‘minstens 3 miljoen Chinezen zijn doodgemarteld of doodgeslagen.’
Conclusie: een indrukwekkende studie, goed geschreven en stevig onderbouwd met grondig onderzoek. Maar de gemiste kans om de gewone Chinezen echt aan het woord te laten is een stevige domper.
Meer info? De website van de auteur. Recensie in de Guardian, een negatieve Chinese recensie en een positieve bespreking op een blog.