In de veertiende eeuw sloeg de pest uitzonderlijk hard toe in Europa. Een derde van de bevolking zou gestorven zijn in de jaren 1348-1351, toch zijn er slechts weinig getuigenissen over de ziekte. Ik vertaalde enkele getuigenissen vanuit het Engels.

Getuigenis van een Siciliaanse man in oktober 1347:

‘Toen we beseften wat voor dodelijke ramp ons overkwam, jaagden we de Italianen uit onze stad. Maar de ziekte bleef, en niet lang daarna heerste de dood overal. Vaders lieten hun zieke zonen achter. Advocaten weigerden de stervenden te bezoeken en hun testament op te tekenen. Paters en nonnen trokken op pad om de zieken te helpen en de kloosters lagen er al snel desolaat bij toen ook zij ziek werden. Lijken werden achtergelaten in lege huizen, en er was niemand om hen een Christelijke begrafenis te geven.’[1]

Franse kroniekschrijver Jean de Venette schreef:

‘In 1348 werd het Franse volk en bijna de volledige wereldbevolking getroffen door een iets anders dan oorlog. Terwijl de honger toesloeg en de wapens kletterden, verscheen het onheil van de pestilentie opnieuw op verschillende plaatsen in de wereld. In augustus 1348, na de Vespers, toen de zon onderging, verscheen er vanuit het westen een grote en bijzonder heldere ster boven Parijs. De ster scheerde erg laag boven de hemisfeer, terwijl sterren normaal juist ver daarboven blijven. Toen de zon onderging en de duisternis inviel leek de ster volgens mij en de andere broeders niet vanuit één plaats te komen. Uiteindelijk toen het nacht was brak deze ster, tot verbazing van al diegene die het bestudeerden, uiteen in verschillende stralen. De ster liet zijn stralen glijden richting het oosten van Parijs om dan volledig te verdwijnen en uit te sterven. Of de ster bestond uit luchtstromingen en uiteindelijk verdampte, laat ik aan de astronomen over. Het is, hoe dan ook, mogelijk dat het een voorspel was van de afschuwelijke pestilentie die feitelijk kort nadien in Parijs en in Frankrijk verspreidde. Gedurende dit en de volgende jaren, was het aantal sterfgevallen van mannen en vrouwen, van jongeren nog meer dan de ouderen, in Parijs en in het koninkrijk Frankrijk, en ook, wordt er gezegd, op andere plaatsen in de wereld, zo hoog dat het bijna onmogelijk was om de doden te begraven. De plaag bleef in Frankrijk doorheen de jaren 1348 en 1349 en verdween daarna. Vele dorpen en woningen in de steden waren leeg en verlaten. Vele huishoudens, ook die van goede afkomst, stortte al snel in elkaar. Zelf in Parijs waren er talrijke huizen uitgestorven. […] De Joden werden plotseling en agressief beschuldigd van het vergiftigen van de waterputten, en van het verderven van de lucht. Daarom jaagden de hele wereld hen op. In Duitsland werden ze uitgemoord en afgeslacht door Christenen, en duizenden werden overal verbrand, zonder uitzonderingen te maken. Het overstuur zijn en de waanzin van die mensen was opmerkelijk. Moeders smeten eerst hun kinderen in het vuur omdat ze niet gedoopt waren, en sprongen hen dan achterna om op te branden met hun echtgenoten en kinderen. Er werd gezegd dat er ook slechte Christenen verbrand werden toen zij op dezelfde manier vergif in de waterputten hadden gedaan. Maar in werkelijkheid, konden zo’n vergiftigingen, indien ze echt waren uitgevoerd,  nooit zo een grote plaag hebben veroorzaakt, evenmin zo veel mensen hebben geïnfecteerd.’[2]

De Engelse dichter Jeuan Gethin rond 1349 (hij stierf in de lente van dat jaar):

‘De dood breekt in ons midden door als zwarte rook, een plaag die de jeugd vernietigt, een dolend spook zonder medelijden. Wee mij, met die bol onder mijn oksel. Het is kwaadaardig, afschuwelijk. Waar het ook toeslaat, je hoofd barst van de pijn en doet je luid jammeren. Een vreselijke last gedragen onder je armen, een pijnlijke, kwade knobbel, een wit gezwel. Het heeft de vorm van een appel en het hoofd van een ajuin, een kleine puist dat niemand ontziet. Het is bijzonder kwaadaardig, als een brandende slak, een pijnlijk askleurig ding. Het is een lelijke uitbarsting dat ongehaast opkomt. Het is een pijnlijk juweel dat een jeukende uitslag veroorzaakt.’[3]

Een getuigenis van een Iers huishouden:

‘De plaag plunderde dorpen, steden en kastelen leeg van hun inwoners tot er nog amper iemand leefde. De pestilentie was zo besmettelijk dat als je een dode of een zieke aanraakte meteen zelf besmet werd en stierf. De boeteling en de biechtvader bracht men samen naar hun graven. Door hun angst en afschuwen kon men zich er nauwelijks toe brengen om een vroom en menslievend iets zoals een ziekenbezoek of een begrafenis bij te wonen. Velen stierven aan de etterbuilen, abcessen en puisten die barstten op de benen en onder de oksels. Anderen stierven van de razernij, veroorzaakt door een geestelijke instorting, of door het overgeven van bloed. Dit verbijsterende jaar was onbegrijpelijk, het was buitengewoon en dubieus: je beleefde je prille jeugdjaren doordrongen met ziekte en de dood…  Zelden stierf er slecht één persoon in een huishouden. Meestal verloren man, vrouw, kinderen en personeel op dezelfde manier het leven.’[4]

Lees hier meer over die duistere middeleeuwen.


[1] Vrij vertaald uit: The Black Death: Bubonic Plague,  (http://www.themiddleages.net/plague.html).

[2] Vrij vertaald uit: GOTTFRIED, Robert S., The Black Death: natural and human disaster in medieval Europe, New York: The Free Press, 1985, p. 56 en 73.

[3] Vrij vertaald uit: IBEJI, Mike, BBC British history in-depth.Black death, (http://www.bbc.co.uk/history/british/middle_ages/black_01.shtml).

[4] Vrij vertaald uit: IBEJI, Mike, BBC British history in-depth.Black death, (http://www.bbc.co.uk/history/british/middle_ages/black_01.shtml).

3 gedachten over “Getuigen: de Zwarte Dood

Plaats een reactie